Van onze advocaat contractenrecht. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag bij de internationale koop van goederen.

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter

E is gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van Brussel I. Ingevolge artikel 2, eerste lid van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.

 Het toepasselijk recht : het Weens Koopverdrag

De koopovereenkomst tussen partijen is volgens appellanten gesloten op 2 september 2010 en betreft de koop van roerende zaken. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was appellant in Nederland gevestigd en E in Duitsland. Daarmee valt de beweerdelijk tussen partijen gesloten koopovereenkomst binnen het materiële en formele toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag.

Gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 sub a Weens Koopverdrag zijn de bepalingen van het Weens Koopverdrag daardoor rechtstreeks van toepassing. Niet afdoende gesteld of gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag hebben uitgesloten.

Vragen met betrekking tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen die in dit verdrag niet uitdrukkelijk zijn geregeld, worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop dit verdrag berust, en bij gebreke van zodanige beginselen in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht (artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag).

De rechtbank heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan heeft uitgegaan hoewel daarover heel wel anders geoordeeld kan zou kunnen worden (PHR:2015:2412).

De vraag of een koopovereenkomst tot stand is gekomen, wordt geregeld door titel II van het Weens Koopverdrag. E voert als meest verstrekkende verweer dat met haar nimmer een koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat zij alleen bemiddeld heeft bij het tot stand brengen van een overeenkomst tussen appellanten en C.

Artikel 14.1 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen een aanbod oplevert, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Een voorstel is voldoende bepaald, indien daarin de zaken worden aangeduid en de hoeveelheid en de prijs uitdrukkelijk of stilzwijgend worden vastgesteld of bepaalbaar zijn.

Op deze transactie is ook het Weens Koopverdrag van toepassing. Nu het hier onbetwist om een koopovereenkomst gaat waarbij de verkoper, appellanten, in Nederland gevestigd was en appellanten in dit geval de kenmerkende prestatie moest verrichten, is op deze transactie aanvullend het Nederlandse interne recht van toepassing.

Het hof merkt in dit verband nog op dat ook indien wordt geoordeeld dat de koper niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan, zulks tot een afwijzing van de vordering leidt, en niet tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. Het hof verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van HR 9 juli 2010, NJ 2012, 226 waaruit kan worden afgeleid dat niet-ontvankelijkheid is gereserveerd voor die beslissingen waarvoor geen nader onderzoek naar de materiële geschil noodzakelijk is. Voor de vraag of de klachtplicht is geschonden, is een dergelijk onderzoek noodzakelijk, zodat de ontvankelijkheidsdrempel ook in dit deelgeschil is genomen.

Appellant klaagt er terecht over dat de rechtbank de klachtplicht heeft beoordeeld aan de hand van artikel 7:23 BW en niet aan de hand van de toepasselijke bepalingen uit het Weens Koopverdrag.

Klachtplicht onder het Weens Koopverdrag

Artikel 39, eerste lid van het Weens Koopverdrag bepaalt dat de koper het recht om zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden verliest, indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt, onder opgave van de aard van de tekortkoming.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de koper dit recht verliest indien hij niet uiterlijk binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop de zaak feitelijk aan hem is afgegeven dit beroep doet, tenzij er een langere garantietermijn is afgesproken.

De advocaat van E legt deze bepaling ten onrechte zo uit dat slechts van belang is wanneer zij een eventueel gebrek daadwerkelijk heeft ontdekt en dat zij gehouden is de verkoper daarvan binnen redelijke termijn na ontdekking in kennis te stellen. Daarmee wordt geen recht gedaan aan het “behoren te ontdekken” uit artikel 39, dat op dit punt verwijst naar het voorgaande artikel, artikel 38. Daarin is bepaald dat de koper de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke, termijn moet keuren of doen keuren. Indien de overeenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat, kan de keuring worden uitgesteld tot na de aankomst van de zaken op hun bestemming.

Het hof merkt het leveren van een lagere kwaliteit dan overeengekomen aan als een wezenlijke tekortkoming in de zin van artikel 49, eerste lid, van het Weens Koopverdrag, zodat de rechtbank terecht de overeenkomst (partieel) heeft ontbonden.

Het hof overweegt dat E op grond van artikel 53 van het Weens Koopverdrag gehouden was de door haar gekochte flessen in ontvangst te nemen. Nu zij aan de sommaties van appellanten van oktober 2012 om de flessen af te nemen slechts gedeeltelijk gehoor heeft gegeven, was appellant ingevolge artikel 85 van het Weens Koopverdrag gerechtigd om kosten in rekening te brengen. Dat appellant niet aan zijn verplichtingen tot levering van de juiste kwaliteit had voldaan, staat hieraan niet in de weg. In de periode waarover de opslagkosten gevorderd worden, was nog geen beroep gedaan op ontbinding van de overeenkomst. De door de rechtbank uitgesproken ontbinding raakt de verplichting tot betaling van schadevergoedingen niet (artikel 81 Weens Koopverdrag). De hoogte van de kosten voor het gemis van haar opslagruimte voor opslag van andere goederen, zoals door appellant berekend aan de hand van objectieve maatstaven welke berekening door de rechtbank is gevolgd, komt het hof niet onjuist voor.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u vragen over het internationale privaatrecht, over het Weens Koopverdrag, of over de bevoegdheid van de rechter of het toe te passen recht in het internationaal recht, belt u dan gerust onze advocaat contractrecht op 020-3980150.

Wilt u meer weten over het internationaal privaatrecht? Bezoek dan onze pagina internationaal recht. Klik dan hier.