Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 18 juli 2017 uitspraak gedaan over het wanbeleid van een onderneming en de patstelling in het bestuur.

Twijfel aan een juist beleid

De advocaat van A heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de onderneming R en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft de advocaat van A, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.

De besluitvorming op bestuurs- en aandeelhoudersniveau bevindt zich sinds de zomer van 2016 in een impasse doordat B de besluitvorming op beide niveaus frustreert.

Berg zet met haar houding ten opzichte van de voor de bedrijfsvoering van de onderneming R essentiële dienstverleners, aan wie zij telkens onterechte verwijten en beschuldigingen maakt, de relatie met die dienstverleners doelbewust op het spel. Zo komt C bijvoorbeeld bijna niet meer toe aan haar taken als vastgoedmanager, omdat zij door B bestookt wordt met e-mails met verregaande informatievragen over het beheer van de vastgoedportefeuille en met aansprakelijkstellingen.

B weigert als bestuurder van R facturen van externe adviseurs van te accorderen, als gevolg waarvan noodzakelijke werkzaamheden, zoals het opstellen van de jaarrekening 2016, nu stilliggen.

B erkent dat er sprake is van een impasse in de besluitvorming op bestuurs- en aandeelhoudersniveau die maakt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van R te twijfelen, maar zij menen dat de oorzaak daarvan bij A ligt.

Sinds medio 2016 overleggen A en C uitsluitend onderling, zonder B daarbij te betrekken en zonder B juist en volledig te informeren. A laat ten onrechte toe dat C buiten haar volmacht treedt, bijvoorbeeld bij het inschakelen van advocaten. Ook zijn de condities waaronder C huurt niet marktconform. bezwaren van B daarover zijn genegeerd. Illustratief voor de verziekte verhoudingen binnen de onderneming is het feit dat partijen het zelfs niet meer eens kunnen worden over wie vergaderingen notuleert en wie die bij mag wonen, aldus de advocaat van B.

Wanbeleid van de onderneming en patstelling in het bestuur

De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Zowel in de processtukken als ter terechtzitting hebben partijen bevestigd dat zij weliswaar van mening verschillen over het antwoord op de vraag aan wie het een en ander te wijten is, maar dat zij onderkennen dat de verhoudingen tussen hen sinds de zomer van 2016 tot een patstelling in het bestuur en in de algemene vergadering van aandeelhouders van R hebben geleid en dat op die grond moet worden getwijfeld aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de vennootschap.

Naar het oordeel van de Ondernemingskamer blijkt uit de gedingstukken en het ter terechtzitting verhandelde genoegzaam dat die conclusie gegrond is. Het wantrouwen tussen de broers staat een normale communicatie tussen hen in de weg en ondermijnt de bestuurbaarheid en bedrijfsvoering van R. Zo is de jaarrekening over 2015 nog niet vastgesteld en kan de jaarrekening 2016 niet worden opgemaakt omdat de factuur van de accountant niet wordt betaald. De Ondernemingskamer acht het aannemelijk dat de ontstane patstelling, indien niet spoedig doorbroken, verdere negatieve gevolgen zal hebben voor de onderneming.

De Ondernemingskamer zal daarom een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van R bevelen en wel vanaf 1 juli 2016. Het staat de onderzoeker vrij alle door partijen aangedragen onderwerpen te onderzoeken. Ter zitting is namens A ook ingestemd met uitbreiding van het onderzoek met de door B naar voren gebrachte onderwerpen.

Onmiddellijke voorziening

De Ondernemingskamer is van oordeel dat de verhouding tussen de aandeelhouders en bestuurders in de onderneming dusdanig is verstoord dat de organen van de onderneming niet meer naar behoren kunnen functioneren. Met het oog op de toestand van R wordt het noodzakelijk geacht om bij wijze van onmiddellijke voorziening een derde als bestuurder van R te benoemen aan wie in het bestuur van R, voor zover nodig in afwijking van de statuten, een beslissende stem toekomt (in die zin dat diens stem binnen het bestuur bepalend is) en die zelfstandig bevoegd is R te vertegenwoordigen en zonder wie R niet vertegenwoordigd kan worden. Voor andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer in dit stadium (nog) geen aanleiding.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u vragen over het ondernemingsrecht, over het bestuur van de onderneming of over de aandeelhouders, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.