Van onze advocaat legitieme. De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 6 februari 2019 uitspraak gedaan over de reikwijdte van hetgeen een executeur of erfgenaam aan een legitimaris moet aan gegevens moet melden of aan hem dient te verstrekken in de zin van het bepaalde in artikel 4:78 BW.

Partijen zijn elkaars broers en zus.

Moeder is overleden in 1998. Bij uiterste wilsbeschikking heeft zij haar vermogen nagelaten aan vader en aan haar drie kinderen door middel van het opmaken van de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 oud BW.

In 2010 is vader overleden. Hij heeft bij uiterste wilsbeschikking van 5 augustus 2008 over zijn nalatenschap beschikt. In die wilsbeschikking is eiser als erfgenaam uitgesloten en in de legitieme gesteld.

Berekening van de omvang van de legitieme. Informatieverstrekking door de executeur of erfgenaam. Reikwijdte van artikel 4:78 BW

De rechter oordeelt als volgt.

Als meest verstrekkende verweer hebben gedaagden aangevoerd dat de vordering van eiser moet afstuiten op de kwijtingsverklaring die eiser heeft getekend toen zijn legitieme portie in 2013 is vastgesteld en uitgekeerd.

Eiser heeft daartegenover aangevoerd dat dit niet het geval is, omdat die verklaring een voorwaarde bevatte, namelijk dat de aan hem aangeleverde informatie en stukken juist en volledig was.

Volgens eiser is dat niet het geval geweest omdat de executeur hem er niet op heeft gewezen dat in voormelde leveringsakten van 2005 en 2008 (waarbij door vader aan gedaagde percelen landbouwgrond werden overgedragen) schenkingen vervat zaten omdat de gronden werden overgedragen tegen een waarde in verpachte staat, terwijl van verpachte staat geen sprake was.

Daarmee ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag wat een executeur of erfgenaam aan een legitimaris moet melden of aan hem dient te verstrekken in de zin van het bepaalde in artikel 4:78, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).

De tekst van dat artikellid luidt als volgt:

Een legitimaris die niet erfgenaam is, kan tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.”.

Vast staat dat eiser op de hoogte was van de overdrachten in 2005 en 2008 aan gedaagde.

In het concept verzoekschrift wordt verwezen naar de akten en is opgenomen dat in die akten kwijtscheldingen zijn gedaan die als schenking moeten worden aangemerkt en worden opgeteld bij het bedrag waarover de legitieme portie van eiser werd berekend.

Daaruit blijkt dat de advocaat van eiser de inhoud van die akten kende. Desgevraagd is dat ter zitting ook niet betwist.

De bescheiden die eiser dus nodig had om een berekening van zijn legitieme portie te kunnen maken, had hij dus. En dat die bescheiden onjuist waren, is niet gesteld en niet gebleken.

De vraag die dan nog aan de orde is, is of in dit geval van de executeur had mogen worden verwacht dat hij expliciet zou hebben gewezen op de mogelijke aanwezigheid van een schenking door de levering tegen de waarde in verpachte staat.

In de zin van de tekst van voormeld artikellid: dat de executeur eiser daarover uitdrukkelijk had moeten inlichten. Dat is wat ter zitting mede is aangevoerd door eiser.

Gedaagden zijn van mening dat de verplichting die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 4:78 lid 1 BW niet zover strekt als eiser betoogt.

In dit kader zijn de omstandigheden van het geval van belang.

Zo zijn de betreffende akten van levering niet bepaald onduidelijk. Daarin is gemeld dat er sprake was van een overdracht tegen waarde in verpachte staat. En dat die waarde was vastgesteld aan de hand van een taxatie.

Ook speelt een rol dat eiser onderdeel was van de maatschap die is ontbonden. En dat hij partij was bij de verdeling waarmee de percelen die later aan gedaagde zijn geleverd, aan vader werden toegedeeld. En dat hij wist hoe die percelen in de tijd van het bestaan van de maatschap werden gebruikt, namelijk ten behoeve van de bedrijfsuitoefening van gedaagde.

Eiser was bovendien zelf ook agrarisch ondernemer en moet de eventuele strekking van de vermelding dat werd geleverd tegen waarde in verpachte staat, dus hebben kunnen overzien.

Ten slotte is van belang dat eiser bij de contacten over zijn legitieme-vordering, werd vertegenwoordigd of bijgestaan door een advocaat.

Gelet op de omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat de verplichting van de executeur niet zo ver strekte dat hij eiser expliciet had moeten wijzen op de overdracht tegen de waarde in verpachte staat en de eventuele mogelijkheid van een daarin vervatte schenking die voor de berekening van de legitieme portie van belang kon zijn.

Dat valt ook niet zonder meer te rijmen met de tekst van de wet. De wet spreekt van het “desverlangd” verstrekken van inlichtingen.

Anders dan eiser heeft aangevoerd, is daarmee een eigen verantwoordelijkheid van de legitimaris gegeven. Het betreft tenslotte een vordering van de legitimaris waarop hij zelf aanspraak moet maken. En waarvoor hij, om de omvang te kunnen bepalen, zelf de berekening zal moeten maken. Of een aangereikte berekening zal moeten controleren en eventueel accorderen.

Dat eiser heeft verzocht om taxaties, zoals ter zitting is verklaard en die niet heeft verkregen, is hem aan te rekenen.

Blijkbaar heeft hij ondanks het ontbreken daarvan gemeend de voorgelegde berekening van zijn legitieme portie te moeten accorderen. En heeft hij nagelaten om door te vragen naar de informatie/inlichtingen die hij – naar hij nu in deze procedure pas stelt – nodig had om zijn legitieme portie goed te berekenen.

De rechtbank overweegt dat de verplichting van een erfgenaam of executeur verder gaat dan hiervoor is weergegeven in een geval waarin de erfgenaam of executeur bewust een schenking zou verzwijgen of bewust informatie zodanig presenteert dat het als het ware een ‘zoekplaatje’ zou worden voor de legitimaris.

Dat van een dergelijke situatie hier sprake is, is niet gebleken. De overdracht tegen een waarde in verpachte staat – en met name de overdracht aan gedaagde in 2005 – roept vraagtekens op.

Maar niet uit te sluiten valt dat die overdracht op die manier is ingericht om louter fiscale redenen. Dat de erfgenamen of de executeur op de hoogte waren van een daarin mogelijk vervatte schenking en daarmee dus bewust informatie over het bestaan van een schenking hebben achtergehouden, is dan ook niet vast komen te staan.

Dit alles leidt tot de conclusie dat eiser in dit geval geen beroep toekomt op de voorwaarde die hij in de kwijtingsverklaring liet opnemen.

Eiser had voldoende bescheiden en had bij twijfel moeten doorvragen. Dat hij dat niet deed moet voor zijn rekening blijven en kan nu, met gebruikmaking van de voorwaarde, er niet toe leiden dat hij dat alsnog kan doen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een erfenis, over een ouderlijke boedelverdeling, over het kindsdeel of over de legitieme, over informatieverstrekking over de legitieme of over de berekening van de omvang van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat kindsdeel op 020-3980150.