Het Gerechtshof Den Haag heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan over de vraag of een krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap viel.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geldsom die de man krachtens het Spaanse testament – waarin geen uitsluitingsclausule was opgenomen – van zijn Spaanse vader uit diens nalatenschap heeft verkregen niet tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort.

De vrouw is het daar niet mee eens.

Zij betwist dat de vader van de man een niet-ingeburgerde expat was en dat hij er niet op bedacht was dat zijn erfenis in de Nederlandse gemeenschap van goederen van partijen zou vallen.

Aangezien de verhouding van de vader van de man met de vrouw goed was, meent de vrouw dat het juist de bedoeling van haar schoonvader was dat de erfenis in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zou vallen.

Bovendien bestaat in Spanje wel het stelsel van gemeenschap van aanwinsten en hebben partijen het geld van de erfenis gezamenlijk uitgegeven.

Indien het hof anders mocht oordelen, stelt de vrouw subsidiair dat de man een aanzienlijk lager privévermogen uit de erfenis van zijn vader heeft ontvangen dan het door hem gestelde bedrag van € 88.259,13.

De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de in 2005 van zijn vader verkregen erfenis in de huwelijksgemeenschap zou vallen.

Erfrecht. IPR. Huwelijksvermogensrecht. Valt een krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap?

De rechter overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde ten tijde van de huwelijkssluiting, geldt dat goederen die één van de echtgenoten krachtens erfrecht of door middel van gift verkrijgt in de gemeenschap van goederen vallen, met uitzondering van de goederen waarvan bij uiterste wilsbeschikking respectievelijk schenkingsclausule is bepaald dat deze buiten de gemeenschap van goederen vallen.

In zijn uitspraak van 17 februari 2017 (HR 17 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:276) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of en zo ja, in hoeverre een krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap valt.

Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn – gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging Spaans recht van toepassing is dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht – dat die verkrijging tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort.

Bij het beantwoorden van deze vraag zijn volgens de Hoge Raad de volgende elementen van belang:

  • of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en
  • of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de buitenlandse erflater niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in de huwelijksgoederengemeenschap waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn
  • of de echtgenoot die vóór het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een huwelijksgoederengemeenschap vallen.

Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.

De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een huwelijksgoederengemeenschap als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.

Vast staat dat de vader van de man is overleden na het sluiten van het huwelijk van partijen en dat de erfrechtelijke verkrijging van de man tijdens het huwelijk van partijen heeft plaatsgevonden.

In het onderhavige geval is (anders dan in de in rechtsoverweging 24 genoemde uitspraak van de Hoge Raad) geen sprake van een erfrechtelijke verkrijging vóór het huwelijk.

Dat partijen in verband met deze erfrechtelijke verkrijging staande huwelijk hebben overwogen om huwelijkse voorwaarden te maken en dit bewust hebben nagelaten, is noch gesteld noch gebleken.

De wetenschap en de bedoeling van de vader van de man zijn voorts aspecten die ingevolge het voormelde arrest van de Hoge Raad in aanmerking moeten worden genomen bij het aanleggen van de toets van de redelijkheid en billijkheid.

Vast staat dat de vader van de man vanaf 1965 ruim 30 jaar in Nederland heeft gewoond en gehuwd was met een Nederlandse vrouw, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren die allen in Nederland zijn opgegroeid en daar zijn gebleven.

Verder staat vast dat de vader van de man directeur was van de Nederlandse vestiging van een Spaans transportbedrijf, dat hij in Nederland verzekerd was, daar belastingplichtig was en recht had op een AOW-uitkering.

Gelet op het feit dat de vader van de man zijn gehele werkzame leven feitelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt, was hij bekend met of had hij bekend kunnen zijn met het destijds in Nederland geldende huwelijksvermogensregime van gemeenschap van goederen.

Het had naar het oordeel van het hof dan ook op zijn weg gelegen om zich in 2000 bij het opstellen van zijn testament in Spanje te laten voorlichten over de gevolgen van dit testament in het licht van het Nederlandse huwelijksvermogensregime.

Dit geldt temeer nu in ieder geval een van zijn zonen – namelijk de man – in Nederland en zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden met een Nederlandse vrouw was gehuwd.

Het hof acht voorts onvoldoende onderbouwd dat de vader van de man niet bedoeld zou hebben dat de erfrechtelijke verkrijging in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zou vallen omdat de verstandhouding tussen de vader van de man en de vrouw – zijn schoondochter – slecht zou zijn, zoals de man stelt.

Het hof acht de verklaringen die de man heeft overgelegd om de gestelde slechte relatie tussen zijn vader en de vrouw te onderbouwen, niet representatief en doorslaggevend voor de verhouding tussen de vrouw en haar schoonvader, aangezien het merendeel van die verklaringen pas achteraf, namelijk ten tijde van het feitelijke uiteengaan van partijen en de echtscheidingsprocedure is opgemaakt door personen aan die zich aan de zijde van de man bevinden.

Gezien het voorgaande is het hof ten aanzien van de erfrechtelijke verkrijging door de man van oordeel dat de door de man aangedragen omstandigheden onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de krachtens het Spaanse testament verkregen geldsom inde huwelijksgoederengemeenschap valt.

Anders dan de rechtbank heeft bepaald komt de man ter zake dan ook geen vergoedingsrecht toe. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen.

Het voorgaande brengt met zich dat de grief van de vrouw slaagt.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.