De Hoge Raad heeft op 23 april 2021 uitspraak gedaan over de vraag of een rechtsvordering tot uitkering van een legaat verjaard was.

In een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap is in cassatie aan de orde of het beroep op de verjaring van een vordering tot uitkering van een legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Erfrecht. Legaat. Is de rechtsvordering tot uitkering van het legaat verjaard? Redelijkheid en billijkheid.

De Hoge Raad oordeelt als volgt.

Het middel klaagt dat het oordeel van het hof onjuist is dat de rechtsvorderingen van verweersters ter zake van de legaten verjaard zijn, het beroep op die verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

In de kern wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat voor het buiten toepassing laten van de objectieve verjaringstermijn van art. 3:306 BW op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slechts in (hoogst) uitzonderlijke gevallen plaats is en dat zich zo’n uitzonderlijk geval in deze zaak niet voordoet.

De rechtsvorderingen tot uitkering van een legaat die verweersters tegen eisers hebben ingesteld, verjaren ingevolge art. 3:306 BW in verbinding met art. 3:313 BW door verloop van twintig jaren na de dag volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.

De verjaringstermijn van twintig jaar heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter, dat wil zeggen dat het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de billijkheid jegens de wederpartij meebrengen dat hieraan strikt de hand moet worden gehouden.

Dit wil evenwel niet zeggen dat deze termijn nooit op grond van art. 6:2 lid 2 BW buiten toepassing zou kunnen blijven.

Gelet op de belangen die deze termijn beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, zal echter van onaanvaardbaarheid als in art. 6:2 lid 2 BW bedoeld slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn

Met betrekking tot een rechtsvordering tot vergoeding van schade – een andersoortige rechtsvordering dan in de onderhavige zaak aan de orde – heeft de Hoge Raad overwogen dat een zodanig uitzonderlijk geval zich kan voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken inderdaad tot schade zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.

Of in een dergelijk geval toepassing van de objectieve verjaringstermijn inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld.

In dit verband heeft de Hoge Raad zeven gezichtspunten genoemd, waarvan de rechter blijk moet geven deze in zijn beoordeling te hebben betrokken.

Het bestreden arrest moet kennelijk aldus worden begrepen dat het oordeel van het hof dat het beroep van eisers op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, mede berust op hetgeen het hof heeft overwogen.

Die overwegingen komen op het volgende neer:

– het moet ervoor worden gehouden dat verweersters pas in 2014 bekend waren met de legaten;

– verweersters hebben binnen een redelijke termijn daarna de onderhavige vorderingen ingesteld;

– er is geen uitvoering gegeven aan de legaten;

– niet is gebleken van feiten en omstandigheden die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat verweersters alsnog betaling van de aan hen gelegateerde bedragen vorderen; en

– uit de successieaangifte blijkt dat de zoon de aan hem gelegateerde bedragen al had verkregen.

Door aldus te overwegen en te oordelen heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Weliswaar kan een beroep op het verstrijken van de verjaringstermijn van art. 3:306 BW in een uitzonderlijk geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, maar de hiervoor weergegeven overwegingen kunnen niet de conclusie dragen dat hier sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval.

Niet gezegd kan worden dat de aanspraken van verweersters uit hoofde van de aan hen toegekende legaten naar hun aard verborgen zijn gebleven en pas konden worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken, zoals hiervoor bedoeld.

Zo hadden verweersters, toen zij in 1986 bekend werden met het overlijden van oma, het bestaan en de inhoud van haar testament kunnen vaststellen door raadpleging van het Centraal Testamentenregister.

Evenmin blijkt uit de hiervoor weergegeven overwegingen dat zich hier anderszins een zodanig uitzonderlijk geval voordoet dat het beroep van eisers op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De hierop gerichte klachten van het middel slagen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, over het berekenen van de legitieme, of over verjaring in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.