De Rechtbank Gelderland heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan over de rentevergoeding over de geldvordering van de kinderen bij een ouderlijke boedelverdeling.

Gedaagden hebben betwist dat de geldvorderingen van eisers op de nalatenschap van moeder uit de ouderlijke boedelverdeling verhoogd moeten worden met de wettelijke rente, zoals erflater heeft beschikt.

Zij baseren deze betwisting op het bepaalde in artikel 4:13 vierde lid van het Burgerlijke Wetboek (BW) en op de stelling dat de uitwerking van het bepaalde in het testament over de rente in strijd is met alle vormen van redelijkheid en billijkheid.

De wettelijke rente zou twee derde deel van de hoofdvordering bedragen.

De wetgever heeft met het bepaalde in artikel 4:13 BW juist gemeend te voorkomen dat de wettelijke rente een volstrekt onredelijke hoogte krijgt, aldus gedaagden.

Erfrecht. Ouderlijke boedelverdeling. Rente over de geldvordering van kinderen. Overgangsrecht. Wettelijke rente. Rentepercentage. Redelijkheid en billijkheid. Matiging?

De rechter oordeelt als volgt.

Artikel 4:13 BW regelt de wettelijke boedelverdeling.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de nalatenschap van de erflater die een echtgenoot en een of meer kinderen als erfgenamen achterlaat, overeenkomstig de volgende leden wordt verdeeld, tenzij de erflater bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald dat deze afdeling geheel buiten toepassing blijft.

Volgens het derde lid verkrijgt ieder van de kinderen als erfgenaam van rechtswege een geldvordering ten laste van de langstlevende echtgenoot, overeenkomend met de waarde van zijn erfdeel, opeisbaar onder meer wanneer de echtgenoot is overleden.

Deze geldsom wordt, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald, vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, bij welke berekening telkens uitsluitend de hoofdsom in aanmerking wordt genomen.

Artikel 4:13 BW maakt deel uit van het nu geldende erfrecht, zoals dat op 1 januari 2003 in werking is getreden.

Omdat het testament van erflater is opgesteld voordat dat nieuwe recht in werking is getreden en erflater na die inwerkingtreding is overleden, moet worden nagegaan welke overgangsregels gelden.

Bij een ouderlijke boedelverdeling onder het oude recht bracht de erflater zelf de verdeling tot stand.

Met de inwerkingtreding van het Nieuw BW (NBW) is een dergelijke boedelverdeling niet meer toegestaan en geldt de wettelijke boedelverdeling.

Het overgangsrecht (Overgangswet Nieuw BW, Ow NBW) bepaalt evenwel dat een onder het oude recht tot stand gekomen ouderlijke boedelverdeling wordt geëerbiedigd, in die zin dat de artikelen 79 en 127 Ow NBW ervoor zorgen dat wat geldig was, geldig blijft.

Door de inwerkingtreding van het NBW is dus de bepaling over de rente in het testament niet ongeldig geworden.

Omdat erflater is overleden na de inwerkingtreding van het NBW is artikel 4:13 BW van toepassing geworden.

Daarin is recht gedaan aan de testeervrijheid doordat de erflater bij uiterste wilsbeschikking kan bepalen dat de betreffende afdeling geheel buiten toepassing blijft.

Ook heeft de wetgever toegestaan dat bij bepaalde, in dit artikel genoemde onderwerpen door de erflater of in overleg tussen echtgenoot en kind(eren) afgeweken kan worden van de wettelijke regeling.

Dit is onder meer het geval bij de rente over de geldvordering van de kinderen.

In dit geval heeft erflater in zijn testament bepaald dat een enkelvoudige rente gelijk aan de wettelijke rente verschuldigd is.

Dat betekent dat de wettelijke regeling dat alleen wettelijke rente in rekening wordt gebracht voor zover dit percentage hoger is dan zes, niet van toepassing is.

Een beroep op de wettelijke regeling komt gedaagden daarom niet toe.

Gedaagden hebben nog aangevoerd dat de beperkte beschrijving van het artikel in het testament opvallend is, zodat niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld.

Zonder nadere toelichting, bijvoorbeeld op welk artikel dit ziet, is het de rechtbank niet duidelijk wat gedaagden hiermee bedoelen of beogen.

Nu die toelichting ontbreekt, wordt voorbijgegaan aan dit betoog.

Gedaagden hebben voorts gesteld dat het opvallend is dat de wettelijke regeling als bedoeld in titel 3 van boek 4 BW niet expliciet is uitgesloten.

Zij concluderen hieruit dat het definitief uitsluiten van de regeling rond de vaststelling van de wettelijke rente niet onomstotelijk vast staat.

De rechtbank volgt hen niet hierin.

Het vierde lid van artikel 4:13 BW ziet alleen op afwijking van de wettelijke regeling over het rentepercentage en niet op de uitsluiting van de gehele afdeling 1 van titel 3.

Het vierde lid stelt niet de eis dat de wettelijke regeling expliciet moet worden uitgesloten in de uiterste wilsbeschikking.

Integendeel, het biedt zelfs de mogelijkheid aan echtgenoot en kind(eren) om na het overlijden van erflater nog een afwijkende regeling treffen over de rente.

Geoordeeld wordt dan ook dat door de bepaling in het testament van erflater zowel volgens het voor 2003 geldende recht als volgens het nu geldende recht de geldvorderingen van de kinderen moeten worden verhoogd met de wettelijke rente.

Door het testament is de thans geldende wettelijke matiging van de rente buiten toepassing gesteld.

Gedaagden hebben zich nog beroepen op de bedoeling van de wetgever en op wat de wetgever redelijk zou vinden, maar daaraan wordt voorbijgegaan.

De wetgever heeft zowel onder het oude als onder het nieuwe recht aan de erflater de vrijheid gegeven zelf te bepalen met welk rentepercentage de geldvordering verhoogd moet worden, erflater heeft van die vrijheid gebruik gemaakt en die testeervrijheid prevaleert hier.

Ook het verweer van gedaagden dat de rentevordering in strijd is met alle vormen van redelijkheid en billijkheid moet verworpen worden.

Daarbij geldt dat de bepaling in het testament alleen opzij gezet kan worden als naleving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Dit brengt met zich dat met terughoudendheid getoetst moet worden.

Daarbij is het volgende van belang.

Eisers hebben onweersproken aangevoerd dat de renteregeling onder meer in het testament is opgenomen om de belastingdruk te verlagen.

Door de verschuldigde rente is een lager bedrag aan erfrecht verschuldigd.

Overwogen wordt dat weliswaar over de nalatenschap van erflaatster geen erfbelasting verschuldigd is, zoals blijkt uit de productie van gedaagden, maar niet uitgesloten is dat de verschuldigde rente bij de nihil stelling heeft meegeteld.

Bij de toetsing geldt voorts dat tegenover de verschuldigde rente het vruchtgebruik staat dat de langstlevende ouder vanaf het overlijden van de partner tot aan zijn of haar eigen overlijden -in dit geval ongeveer 17 jaar- heeft gehad van de gehele nalatenschap, dus ook van de erfdelen van de kinderen.

Ook wordt meegewogen dat erflaatster te allen tijde bevoegd is geweest de vorderingen en de daarover verschuldigde rente geheel of gedeeltelijk af te lossen, maar dat niet heeft gedaan.

Gelet op het geregistreerd partnerschap dat zij met gedaagde is aangegaan, is voorts niet uit te sluiten dat de vorderingen al in 2010 opeisbaar zijn geworden.

Ten slotte is van belang dat erflaatster in haar laatste testament van 22 september 2010, dus onder het nieuwe erfrecht, uitdrukkelijk heeft bepaald dat in afwijking van het in de wet bepaalde, de geldvorderingen van haar overige erfgenamen jaarlijks worden verhoogd met een enkelvoudige rente van 6 %, opeisbaar wanneer de geldvorderingen opeisbaar zijn.

In het licht van al deze feiten en omstandigheden kan niet gezegd worden dat het vorderen van de wettelijke rente naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Gedaagden hebben nog een beroep op matiging gedaan, maar dit onvoldoende onderbouwd.

Voor matiging of aanpassing bestaat dan ook geen aanleiding.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.