De Rechtbank Amsterdam heeft op 27 juli 2021 uitspraak gedaan over de vraag of er voldoende bewijs aanwezig was om aan te kunnen nemen dat een schenking onder misbruik van omstandigheden had plaatsgevonden.

Eiser stelt dat schenkingen hebben plaatsgevonden als gevolg van misbruik van omstandigheden door gedaagde.

Gedaagde betwist dit.

Erfrecht. Schenking. Misbruik van omstandigheden? Dementie. Bewijs. Omkering van bewijslast?

De rechter oordeelt als volgt.

Bij de beoordeling hiervan geldt het volgende toetsingskader.

In artikel 3:44 lid 4 BW staat dat een rechtshandeling vernietigbaar is als deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.

Iemand maakt misbruik van omstandigheden wanneer hij of zij bevordert dat een andere persoon een rechtshandeling verricht (in dit geval: een schenking doet) terwijl hij of zij weet of moet begrijpen dat die andere persoon dat onder invloed van bijzondere omstandigheden doet (zoals afhankelijkheid of abnormale geestestoestand) en vanwege deze bekendheid met die bijzondere omstandigheden van medewerking aan de rechtshandeling had moeten afzien.

Als er een schenking heeft plaatsgevonden, geldt nog een bijzondere bepaling.

In artikel 7:176 BW is geregeld dat indien de schenker (erflaatster), maar in dit eiser als haar executeur testamentair) feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust.

Dit is alleen anders als er van de schenking een notariële akte is opgemaakt of als deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn, maar dat is hier niet aan de orde.

Artikel 7:176 BW gaat dus over verdeling van de bewijslast.

Maar, en dat blijkt ook uit het artikel, het is wel eerst aan de schenker (of in dit geval: eiser als de executeur testamentair), om voldoende over het bestaan van die bijzondere omstandigheden, het causaal verband tussen de bijzondere omstandigheden en de schenking en het misbruik, te stellen.

Pas als dat is gelukt, wordt toegekomen aan de bewijsfase en daarmee aan de omkering van de bewijslast op grond van artikel 7:176 BW.

Ter feitelijke onderbouwing van zijn beroep op artikel 3:44 lid 4 BW stelt eiser, toegelicht met documenten, dat erflaatster dementerend was tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten en dat gedaagde niets heeft gedaan om erflaatster te beletten tot het doen van deze schenkingen, hetgeen van haar als levenspartner van erflaatster wel verwacht had mogen worden.

Gedaagde heeft dit betwist.

De kantonrechter begrijpt dat de eiser een beroep doet op de in artikel 3:44 lid 4 BW bedoelde afhankelijkheid en abnormale geestestoestand als bijzondere omstandigheden en stelt dat erflaatster onder invloed daarvan de schenkingen heeft verricht.

Op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat erflaatster dementerend was toen zij verbleef in de Verenigde Staten.

‘Dementerend zijn’ is een algemeen begrip.

Toegespitst op de concrete situatie betekent dit dat erflaatster last had van vergeetachtigheid en geheugenverlies, dat er enkele (niet nader toegelichte) gedragsproblemen waren, dat het moeilijk voor haar was om met geldzaken om te gaan en dat ze problemen had bij haar zelfredzaamheid in het algemeen dagelijks leven, dus bij praktische zaken.

In die zin waren er dus wel beperkingen die zouden omschreven kunnen worden als dementerend.

Ook is aan te nemen dat gedaagde wist van deze beperkingen, althans dat zij dat redelijkerwijs wel moest weten als levenspartner van erflaatster.

Daarbij is ook net zo belangrijk om op te merken dat er voor vertrek aan de Verenigde Staten nog geen diagnose was van dementie.

Dementerend zijn is niet zonder meer hetzelfde als de diagnose dementie/Alzheimer.

Het geriatrisch rapport van december 2018 spreekt over een “sterke verdenking dementiesyndroom”, maar dat is nog geen definitieve diagnose.

Ook tijdens het verblijf in de Verenigde Staten was deze diagnose nog niet gesteld.

Erflaatster was ook juridisch nog wilsbekwaam tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten, er was in die periode ook nog geen sprake van bewind of mentorschap.

De omstandigheid dat (onder meer) de eiser een volmacht had om erflaatster te vertegenwoordigen op zowel zakelijk en medisch gebied doet daar niet aan af.

Het bovenstaande sluit dus niet uit dat erflaatster in de Verenigde Staten feitelijk haar wil om aan gedaagde deze twee bedragen te schenken nog wél (voldoende) kon bepalen.

Dat dit inderdaad nog zo was, is als verweer aangevoerd door gedaagde.

De kantonrechter overweegt naar aanleiding daarvan het volgende.

Allereerst heeft erflaatster daags na het tot stand komen van het geriatrisch rapport van december 2018 nog een testament opgesteld, althans gewijzigd, waarvan gedaagde onbetwist heeft aangevoerd dat dit is gebeurd op basis van een (volgens de normen van het notariaat) geheim gebleven medisch rapport.

Hieruit kan worden afgeleid dat de notaris erflaatster wilsbekwaam achtte om opdracht te geven tot dit testament en dit te ondertekenen.

De bezwaren van de eiser, ook als mede erfgenaam van erflaatster, tegen de bekwaamheid van deze notaris zijn niet nader toegelicht, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.

Ten aanzien van het later gevolgde verblijf in de Verenigde Staten in september/oktober 2019 kan evenmin op grond van de stellingen van eiser worden geconcludeerd dat erflaatster feitelijk haar wil tot het doen van de schenkingen niet (voldoende) zelf kon bepalen doordat zij dementerend was.

Erflaatster is samen met gedaagde op reis gegaan naar de Verenigde Staten, waar zij zouden verblijven bij de familie van mevrouw gedaagde, waarbij niet is gesteld dat erflaatster haar wil daartoe niet (voldoende) kon bepalen.

Erflaatster is ook in staat geweest zelfstandig terug te reizen naar Nederland, een lange reis, die haar goed is afgegaan volgens een door gedaagde overgelegde verklaring van haar schoonzoon die erflaatster van Schiphol heeft opgehaald om haar thuis te brengen. De eiser heeft deze verklaring van de schoonzoon niet betwist, hij heeft alleen verklaringen overgelegd van zijn familieleden die het tegenovergestelde beweren, maar die allen niet bij de terugreis, of vlak na de reis, aanwezig waren.

De omstandigheid dat kort na terugkomst uit de Verenigde Staten, op 19 december 2019, de behandelend arts wel de diagnose dementie/Alzheimer heeft gesteld, doet daar niet aan af.

In ieder geval is onvoldoende gesteld in licht van het verweer dat de omstandigheden waarin erflaatster verkeerde, maakten dat zij niet in staat zou zijn geweest om haar vrije wil te bepalen en om vanuit haar zelfbeschikkingsrecht met het geld, dat van haar was, te doen wat zij wilde, ten behoeve van wie en waarvoor.

Evenmin is er, gelet op de algemene dingen die zijn gesteld, onvoldoende gesteld dat erflaatster niet in staat zou zijn geweest haar vrije wil te bepalen zonder daartoe, op een manier die duidt op misbruik, beïnvloed te zijn door gedaagde.

Onvoldoende is gesteld dat zij niet in vrijheid daartoe heeft besloten of dat zij niet bekwaam zou zijn geweest om dat besluit uit te voeren.

Daartoe is het volgende van belang.

Ten aanzien van de concrete situatie tijdens het verblijf in de Verenigde Staten zijn door gedaagde verklaringen overgelegd van drie personen die specifiek aan de hand van diverse anekdotes en gebeurtenissen hebben aangegeven hoe erflaatster in hun beleving heeft gefunctioneerd.

Dat zijn de verklaringen van de dochter van gedaagde en van een vriendin ter plaatse. Deze verklaringen laten zien dat erflaatster actief aan veel activiteiten deelnam, fleurig was, alert en helder en dat ze goed wist wat ze deed. De eiser heeft deze verklaringen als zodanig niet betwist.

Verder wordt de bestemming en aard van de concrete twee schenkingen in aanmerking genomen, waarbij gedaagde ter zitting nog nader heeft verklaard hoe dit feitelijk is gegaan, hetgeen niet is weersproken.

Hieruit wordt het volgende afgeleid.

De schenking van € 800,-, was blijkens de omschrijving deels bedoeld als cadeau voor de kleinzoon van gedaagde, op wie erflaatster zeer gesteld was.

Hij was geslaagd voor zijn eindexamen en wilde iets technisch aanschaffen waarvoor erflaatster hem een bijdrage wilde geven. Verder heeft hij, aangezien hij al zijn rijbewijs had, de dames tijdens hun verblijf aldaar frequent rondgereden naar diverse uitjes, waarvoor erflaatster hem wilde bedanken en waardoor zij ook taxikosten heeft uitgespaard. Het bedrag was verder bedoeld als dank voor de gastvrijheid, het openstellen van hun huis en afstaan van hun slaapkamer gedurende 7-8 weken, waardoor ook verblijfskosten waren uitgespaard.

Dit alles rechtvaardigt objectief gezien, redelijkerwijs deze schenking van € 800,- bij wijze van cadeau.

Dat eiser dat in zijn beleving niet herkent als het normale gedragspatroon van erflaatster, omdat de cadeautjes die hij van haar kreeg niet meer dan € 20,- bedroegen, kan niet afdoen aan de logica van de schenking van € 800,-, gegeven de situatie die hiervoor is geschetst en gegeven het feit dat hier sprake was van een andere relatie.

Het bedrag van € 16.000,- is blijkens de omschrijving geschonken voor de financiering van de kankerbehandeling die gedaagde heeft ondergaan in de Verenigde Staten.

Blijkens de toelichting van gedaagde was zij gediagnosticeerd met kanker en is zij daarop samen met erflaatster naar de Verenigde Staten gereisd, waar haar dochter met haar gezin verbleef, voor een second opinion. Op basis van de second opinion heeft gedaagde ervoor gekozen daar een behandeling te ondergaan, die minder belastend zou zijn voor haar dan in Nederland.

Erflaatster was hierbij nauw betrokken en toen bleek dat de financiering van de behandeling, die vooraf betaald moest worden, een probleem opleverde terwijl er spoed was bij de behandeling, heeft er (familie)overleg plaatsgevonden en heeft zij gezegd dat zij het wilde betalen. Gedaagde was de levenspartner van erflaatster met wie zij al 12 jaar een relatie had, en beide dames waren al op gevorderde leeftijd. In die situatie kan het objectief gezien begrijpelijk en goed voorstelbaar worden geacht, dat erflaatster financieel wilde bijdragen aan deze behandeling van gedaagde in haar strijd tegen kanker.

Deze schenkingen kunnen in de gegeven omstandigheden dan ook niet wezensvreemd, onlogisch of merkwaardig worden geacht, gelet op doel, bestemming en adressaat daarvan.

Dat dit relatief hoge bedragen zijn, is eveneens verklaarbaar in de gegeven situatie.

Het hiervoor benodigde geld was kennelijk beschikbaar, terwijl niet is gesteld of gebleken dat erflaatster hiervoor schulden heeft moeten maken.

Dat door de eiser is aangegeven dat voor erflaatster haar spaargeld heilig was, laat onverlet dat het in die periode nog altijd aan erflaatster zelf was om te bepalen hoe ze haar (spaar)geld zou uitgeven.

Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat erflaatster eraan hechtte onafhankelijk te zijn en zeggenschap te houden over haar zelf verdiende geld en zelfstandig haar geld te beheren.

Voor zover eiser nog heeft willen stellen dat gedaagde misbruik heeft gemaakt van een afhankelijkheid van erflaatster van gedaagde] , omdat gedaagde erop had aangedrongen dat erflaatster haar eigen Rabobankpasje zou meenemen en alleen gedaagde de Rabo Random reader bij zich had gedurende hun reis, kan deze stelling evenmin slagen.

Uit het voorgaande volgt dat – in het licht van het verweer – de eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan – als deze zouden komen vast te staan – kan worden geconcludeerd dat gedaagde misbruik heeft gemaakt van bijzondere omstandigheden van erflaatster onder invloed waarvan de schenkingen zijn gerealiseerd, als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW.

Nu eiser dus niet voldoende heeft voldaan aan zijn stelplicht, wordt niet toegekomen aan de bewijsfase en dus ook niet aan toepassing van artikel 7:176 BW waarin een omkering van die bewijslast voorkomt.

Wat verder over en weer door partijen is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.

De slotsom is dat er geen grond bestaat voor vernietiging van de schenkingen en dus evenmin voor de gevorderde terugbetaling van de aan gedaagde geschonken € 16.800,-.

De vordering van de eiser wordt dus afgewezen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, of over giften en schenkingen in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.