De Advocaat-Generaal bij het Parket bij de Hoge Raad heeft op 4 mei 2021 uitgebreid de wijze van vereffening na beneficiaire aanvaarding besproken.

Twee erfgenamen komen bij de kantonrechter ingevolge art. 4:218 lid 3 BW in verzet tegen de door de vereffenaar opgestelde uitdelingslijst in de nalatenschap van hun moeder.

In deze (beneficiair aanvaarde) nalatenschap is door de rechtbank een professionele vereffenaar benoemd.

Vader is enige jaren voor het overlijden van moeder overleden.

Door het overlijden van moeder zijn de vaderlijke erfdelen van de (klein)kinderen opeisbaar geworden.

Erfrecht. Vereffening na beneficiaire aanvaarding. Benoeming vereffenaar. Lichte en zware vereffening. Uitdelingslijst en verzet. Reikwijdte analoge toepassing Faillissementswet (Fw).

De A-G concludeert als volgt.

De vereffening van een nalatenschap (algemeen)

In het kader van de afwikkeling van een nalatenschap zal een nalatenschap moeten worden vereffend en verdeeld.

In de vereffeningsfase staat het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden van de nalatenschap in beginsel voorop.

Vereffening kan worden onderscheiden in de wettelijke (of formele) vereffening en de buitenwettelijke (of informele) vereffening.

De wettelijke vereffening van de nalatenschap is sinds 1 januari 2003 geregeld in afdeling 4.6.3 BW (art. 4:202- 4:226 BW).

Onder bepaalde hierna aan bod komende omstandigheden moet een nalatenschap volgens deze gedetailleerde wettelijke regels worden vereffend.

Daarnaast zijn gedurende de wettelijke vereffening enkele bepalingen van titel 3.7 BW (‘Gemeenschap’) van toepassing (zie art. 4:222 BW).

Een buitenwettelijke vereffening is een vereffening buiten afdeling 4.6.3 BW om.

Deze wijze van vereffening vindt plaats ofwel door de erfgenamen gezamenlijk (al dan niet door een of meer boedelgevolmachtigde(n) van deze erfgenamen) ofwel door een door de erflater bij testament benoemde executeur (zie afdeling 4.5.6 BW).

Ik laat de buitenwettelijke vereffening verder buiten beschouwing.

Verplichtingen tot wettelijke vereffening

In art. 4:202 lid 1 BW is bepaald in welke gevallen een nalatenschap overeenkomstig de in afdeling 4.6.3 BW gegeven voorschriften (met inachtneming van het bepaalde in art. 4:221 BW) dient te worden vereffend.

Dit is het geval indien de nalatenschap door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) is aanvaard of wanneer de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd.

Vereffening na beneficiaire aanvaarding

De eerste grond (de beneficiaire aanvaarding door een of meer erfgenamen) houdt verband met de bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap.

Aangezien een erfgenaam door de beneficiaire aanvaarding in beginsel niet verplicht is een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen (zie art. 4:184 lid 2 BW), bestaat er een kans dat niet alle schuldeisers van de nalatenschap (geheel) kunnen worden voldaan uit de goederen van de nalatenschap (vgl. art. 4:184 lid 1 BW).

Dit vraagt om een ordelijke afwikkeling van de nalatenschap waarbij de goederen van de nalatenschap zo goed mogelijk dienen te worden aangewend voor de schuldeisers van de nalatenschap.

In de parlementaire geschiedenis is dit aldus verwoord:

“Zowel naar geldend recht als naar het ontwerp heeft beneficiaire aanvaarding tot gevolg dat het vermogen van de erflater voorshands afgescheiden blijft van het overig vermogen van de erfgenaam of de erfgenamen, en dat zij in beginsel niet verplicht zijn de schulden der nalatenschap ten laste van hun overig vermogen te voldoen. Dienovereenkomstig hebben de schuldeisers van de nalatenschap dan alleen verhaal op de goederen der nalatenschap en zij kunnen niet, ieder voor zich, goederen der nalatenschap uitwinnen. Het voor de hand liggend complement van deze regels is, naar geldend recht en naar het ontwerp, dat de nalatenschap met inachtneming van bepaalde voorschriften moet worden vereffend, en wel in principe door de erfgenamen zelf.”

Art. 4:202 BW bevat drie uitzonderingen op de verplichting tot vereffening volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW na beneficiaire aanvaarding door een of meer erfgenamen. 

Deze drie uitzonderingen hebben gemeen dat zij situaties betreffen waarin de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap, en daarmee de ratio van de verplichting tot vereffening, in beginsel niet in het geding komen.

De drie uitzonderingen zijn de volgende:

(i) er is een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen (art. 4:202 lid 1 onder a BW);

(ii) de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze beneficiair heeft aanvaard, kan, indien het saldo van de nalatenschap positief is, de kantonrechter verzoeken om ontheffing van de verplichting om te vereffenen volgens de wet (art. 4:202 lid 2 BW)

(iii) een nalatenschap die overeenkomstig art. 4:13 BW is verdeeld (de wettelijke verdeling), wordt in afwijking van art. 4:202 lid 1 onder a BW slechts vereffend volgens de wet wanneer de echtgenoot van de erflater haar beneficiair heeft aanvaard (art. 4:202 lid 3 BW).

De belangen van de schuldeisers van de nalatenschap komen in de gevallen genoemd onder (i) en (ii) in beginsel niet in het geding omdat sprake is van een positief saldo van de nalatenschap. Bij de uitzondering onder (iii) wordt in de parlementaire geschiedenis opgemerkt dat in het geval de wettelijke verdeling van toepassing is, de belangen van zowel de kinderen als de schuldeisers van de nalatenschap zijn gewaarborgd door het bepaalde in art. 4:14 BW.

Is geen sprake van een van de hiervoor aan bod gekomen uitzonderingen en is de nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair aanvaard, dan dient de nalatenschap dus overeenkomstig de hoofdregel van art. 4:202 lid 1 onder a BW te worden vereffend overeenkomstig de in afdeling 4.6.3 BW gegeven voorschriften.

Alsdan geldt dat alle erfgenamen vereffenaar zijn (art. 4:195 lid 1 BW).

Dit geldt dus ook voor de erfgenamen die zuiver hebben aanvaard.

Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit, doch kunnen daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van hen zo nodig zelfstandig worden verricht, aldus het bepaalde in art. 4:198 BW.

Het tweede lid van art. 4:199 BW bepaalt dat wanneer een erfgenaam blijkt dat de schulden van de beneficiair aanvaarde nalatenschap de baten overtreffen, hij hiervan ten spoedigste mededeling doet aan de kantonrechter.

De bedoeling van deze bepaling is dat de kantonrechter de erfgenaam kan wijzen op de mogelijkheid een vereffenaar te laten benoemen.

Bij het niet nakomen van de meldingsplicht, riskeert de erfgenaam/vereffenaar dat hij ondanks beneficiaire aanvaarding ook met zijn overig vermogen voor nalatenschapsschulden op de voet van art. 4:184 lid 2 onder d BW aansprakelijk is, indien hiermee gezegd kan worden dat hij in de vervulling van zijn verplichtingen als vereffenaar als zodanig in ernstige mate is tekortgeschoten en hem daarvan een verwijt gemaakt kan worden.

Vereffening wanneer door de rechtbank een vereffenaar is benoemd

De tweede genoemde grond voor vereffening volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 is dat de rechtbank een vereffenaar heeft benoemd (art. 4:202 lid 1 onder b BW).

Een dergelijke benoeming kan plaatsvinden in de gevallen zoals genoemd in de art. 4:203 t/m 4:205 BW.

In alle in de wet genoemde gevallen, kan de rechtbank een vereffenaar benoemen; hij is daartoe niet verplicht.

De rechter kan ook meer dan één vereffenaar benoemen.

Gelet op het bepaalde in art. 4:206 lid 4 BW ligt het volgens Kolkman in de meeste gevallen voor de hand te verzoeken dat de benoeming van de vereffenaar uitvoer bij voorraad is.

Benoeming vereffenaar door rechtbank na beneficiaire aanvaarding; art. 4:203 BW 

De rechtbank kan in geval van een beneficiaire aanvaarding, op de voet van het eerste lid van art. 4:203 BW, een vereffenaar benoemen:

a. op verzoek van een erfgenaam;

b. op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, wanneer hij die met het beheer der nalatenschap belast is in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet, daartoe ongeschikt is of niet voldoet aan een last tot zekerheidstelling29, wanneer de schulden der nalatenschap de baten blijken te overtreffen, of wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat deze vereffend is.

Art. 4:203 lid 1 onder a BW

Bij het eerste genoemde geval, waarin een of meer erfgenamen de benoeming van een vereffenaar verzoeken, kan blijkens de wetsgeschiedenis gedacht worden aan een erfgenaam die zelf geen tijd of bekwaamheid heeft om de nalatenschap te vereffenen.

Deze erfgenaam behoeft daarom volgens de wetgever nog niet verstoken te worden van de mogelijkheid om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.

Hier past bij dat de wet niet voorschrijft dat de erfgenaam die de benoeming van een vereffenaar verzoekt daartoe gronden opgeeft.

Daarnaast kan zich de situatie voordoen dat er meerdere erfgenamen zijn en sommigen zelf willen vereffenen, maar anderen een vereffenaar door de rechtbank willen laten benoemen.

In een dergelijk geval dient de rechter een uitspraak te doen.

De rechtbank kan dan de erfgenaam die zich daartoe bereid verklaart, als vereffenaar aanwijzen: zij behoeft dit echter niet te doen.

In sommige gevallen kan het bij onmin tussen de erfgenamen die gezamenlijke dienen te vereffenen, beter zijn dat een buitenstaander/deskundige de vereffening overneemt.

Art. 4:203 lid 1 onder b BW

Bij het tweede genoemde geval van een verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, toetst de rechter wel aan een aantal in de wet genoemde gronden.

Onder belanghebbende worden onder meer verstaan een schuldeiser van de nalatenschap en een schuldeiser van een erfgenaam.

De wet somt limitatief vijf gevallen op waarin het verzoek door een belanghebbende of het openbaar ministerie kan worden gedaan.

De eerste drie in art. 4:203 lid 1 onder b BW genoemde situaties hebben betrekking op de persoon die de nalatenschap beheert, die ernstig tekort schiet in de vervulling van zijn beheerstaken.

Het afzetten van de (informele) vereffenaar en het benoemen van een nieuwe vereffenaar is dan de sanctie of het correctiemiddel. 

Tevens kan bij ongeschiktheid worden ingegrepen voordat zich ernstige tekortkomingen in de vereffeningstaak voordoen.

Het vierde genoemde geval (benoeming van een vereffenaar indien de schulden van de nalatenschap de baten blijken te overtreffen) biedt een extra mogelijkheid tot ingrijpen naast art. 4:199 lid 2 BW (de verplichting van de erfgenaam om de kantonrechter van een dergelijke situatie op de hoogte te stellen).

Met betrekking tot het vijfde geval (wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat deze vereffend is) wijst Perrick erop dat aan deze grond overigens slechts behoefte bestaat indien de vereffening niet overeenkomstig afd. 4.6.3 BW behoeft plaats te vinden.

Gedurende de vereffening overeenkomstig afd. 4.6.3 BW zijn de erfgenamen/vereffenaars volgens Perrick slechts met machtiging van de kantonrechter tot verdeling bevoegd, waarbij de kantonrechter zich bij het verlenen van de machtiging in het bijzonder zal dienen te laten leiden door het belang van de schuldeisers van de gemeenschap van nalatenschap.

Benoeming vereffenaar door rechtbank van een niet beneficiair aanvaarde of door een erfgenaam verworpen nalatenschap; art. 4:204 en 4:205 BW

Zoals hierboven vermeld, wordt in het geval de nalatenschap niet door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard, de nalatenschap in beginsel niet vereffend volgens de wet (vgl. art. 4:202 lid 1 onder a BW).

Is een nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard, dan kan de rechtbank ingevolge art. 4:204 lid 1 BW desondanks een vereffenaar benoemen waardoor de nalatenschap volgens de wet moet worden vereffend (art. 4:202 lid 1 onder b BW).

Art. 4:204 BW bevat de voor die gevallen toepasselijke voorschriften.

Art. 4:205 BW bepaalt dat wanneer een schuldeiser van een erfgenaam die de nalatenschap verworpen heeft, hierdoor klaarblijkelijk is benadeeld, de rechtbank op zijn verzoek kan bepalen dat de nalatenschap mede in het belang van de schuldeisers van degene die verworpen heeft zal worden vereffend, en zij zo nodig een vereffenaar kan benoemen.

Ik laat bespreking van de specifieke voorschriften van deze wetsartikelen voor de benoeming van een vereffenaar verder achterwege, gelet op het onderwerp van de gestelde prejudiciële vragen. Wel is art. 4:218 BW ook op wettelijke vereffening door deze door de rechter benoemde vereffenaar van toepassing (behoudens het bepaalde in het later aan bod komende art. 4:221 lid 2 BW) zodat ook de wettelijke vereffening in dat geval een rol speelt bij de beantwoording van de prejudiciële vragen.

Gradaties van vereffening

De wettelijke vereffening is een flexibele rechtsfiguur die meerdere gradaties kent. 

Hoewel geen sprake is van wettelijke terminologie, wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen de ‘lichte’ en de ‘zware’ vereffeningsprocedure. 

Daarnaast worden ook de termen ‘gewone’, ‘verlichte’ en ‘verzwaarde’ vereffening gehanteerd.

Er zijn in afdeling 4.6.3 BW zowel bepalingen te vinden die de vereffening verlichten, als bepalingen die de vereffening verzwaren. 

Met name art. 4:221 BW speelt hierin een belangrijke rol.

In art. 4:202 lid 1, aanhef, BW wordt reeds de aandacht gevestigd op het gegeven dat – indien sprake is van een van de in dat artikel vermelde twee gronden – een nalatenschap overeenkomstig de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW moet worden vereffend, behoudens het bepaalde in art. 4:221 BW.

‘Lichte’ vereffening; solvente nalatenschap

Wanneer de gezamenlijke erfgenamen, nadat één hunner beneficiair heeft aanvaard, zelf als vereffenaar optreden, kan in beginsel worden volstaan met een ‘lichte’ vereffeningsprocedure, op grond waarvan niet alle verplichtingen hoeven te worden gevolgd.

Van de lichtste vereffeningsvariant is sprake bij een beneficiair aanvaarde positieve boedel, die door de erfgenamen wordt vereffend. 

Aan een aantal formaliteiten zal immers geen behoefte bestaan bij met name de nalatenschappen die weliswaar beneficiair zijn aanvaard maar die geen negatief saldo vertonen (terwijl er bijvoorbeeld door de erflater geen testament is gemaakt met daarin opgenomen een executeursbenoeming zodat de uitzondering van art. 4:202 lid 1 onder a BW niet kan spelen). 

‘Lichte’ vereffening en executele brengen hierdoor nagenoeg dezelfde verplichtingen met zich. 

Of, in de woorden van de wetgever:

“In wezen is er sinds het gewijzigd ontwerp ook nauwelijks verschil tussen de besproken voorschriften voor de lichte vereffening door de erfgenamen zelf en de vereffening die de executeur wettelijk en op zijn verantwoordelijkheid moet verrichten.”

De ‘lichte’ vereffeningsprocedure verplicht slechts – kort weergegeven – tot het als een goed vereffenaar beheren en vereffenen van de nalatenschap (art. 4:211 lid 1 BW); het opmaken en neerleggen van een onderhandse of notariële boedelbeschrijving (art. 4:211 lid 3 BW) – van welke verplichting de kantonrechter ontheffing kan verlenen (art. 4:211 lid 4 BW) – ; het per brief oproepen van de bekende schuldeisers van de nalatenschap en het eventueel melden van de onbekendheid van een adres aan de kantonrechter (art. 4:214 lid 2 BW); het te gelde maken van de nalatenschapsgoederen voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is (art. 4:215 lid 1 BW) en, het slotstuk, de voldoening van de schuldeisers (art. 4:220 lid 1 BW).

De beneficiair aanvaard hebbende erfgenamen kunnen bij deze ‘lichte’ vereffening de vereffening als voltooid beschouwen en desgewenst tot verdeling van de nalatenschap overgaan, zodra zij de hun bekend geworden schuldeisers van de nalatenschap hebben tevredengesteld. 

In de parlementaire geschiedenis wordt in dit kader nog het volgende opgemerkt:

“Gelet op de belangen van de schuldeisers der nalatenschap kan de wet bezwaarlijk nog verder gaan in het beperken van de verplichtingen van erfgenamen die niet in hun overig vermogen voor de schulden der nalatenschap aansprakelijk wensen te zijn en deswege door beneficiaire aanvaarding het verhaalsrecht van de schuldeisers hebben beperkt tot de hun nagelaten goederen.”

Bij de hiervoor vermelde ‘lichte’ vereffening rust op de erfgenamen als vereffenaars blijkens art. 4:221 lid 1 BW in beginsel niet de verplichtingen die worden genoemd in art. 4:214 leden 1 en 5 en art. 4:218 BW.

De vereffenaar (erfgenaam) is derhalve niet verplicht om de schuldeisers van de nalatenschap openlijk op te roepen, een lijst van erkende en betwiste vorderingen ter inzage te leggen en een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst te deponeren en dat bekend te maken.

Deze verplichtingen gelden bij een ‘lichte’ vereffening wel indien de kantonrechter dit heeft bepaald (art. 4:221 lid 1 BW).

Deze mogelijkheid van de kantonrechter wordt ook wel aangeduid als het verzwaren van de (lichte) vereffening.

Dit zal aan de orde zijn als de erfgenaam/vereffenaar op grond van art. 4:199 lid 2 BW de kantonrechter heeft bericht dat de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen. 

Ik merk derhalve op dat een (verzwaarde) ‘lichte’ vereffening in dat geval dus niet gelijkstaat aan de vereffening van een solvente nalatenschap.

‘Zware’ vereffening

Onder een ‘zware’ vereffening wordt veelal verstaan de vereffening waarbij een door de rechtbank benoemde vereffenaar optreedt (zie art. 4:203–4:205 BW). 

De door de rechtbank benoemde vereffenaar, op wie eveneens de algemene taak rust de nalatenschap als een ‘goed vereffenaar’ te beheren en te vereffenen (art. 4:211 lid 1 BW) zal de nalatenschap moet vereffenen volgens de – ‘zware’ – wettelijke regeling.

Deze ‘zware’ wettelijke regeling bevat – samengevat – de volgende taken:

– op de voorgeschreven wijze bekendmaken door de vereffenaar van zijn benoeming (art. 4:206 lid 6 BW);

– opsporen van de erfgenamen indien niet alle erfgenamen bekend zijn of daaromtrent onzekerheid bestaat; dit opsporen geschiedt door oproepingen in veel gelezen dagbladen of door andere doelmatige middelen (art. 4:225 lid 1 BW);

– met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving opmaken of doen opmaken, waarin de schulden der nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgenomen. De vereffenaar moet deze ten kantore van de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, ter griffie van de rechtbank neerleggen, ter inzage van de erfgenamen en de schuldeisers der nalatenschap; andere schuldeisers van een erfgenaam, ook indien deze de nalatenschap verworpen heeft, kunnen tot inzage gemachtigd worden door de kantonrechter (art. 4:211 lid 3 BW);

– aanwijzen van een boedelnotaris (art. 4:211 lid 5 BW);

– openlijk oproepen van de schuldeisers van de nalatenschap, zo dit nog niet is geschied, om hun vorderingen vóór een door de kantonrechter bepaalde datum bij de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, bij de vereffenaar in te dienen (art. 4:214 lid 1 BW);

– oproepen van de hem bekende schuldeisers der nalatenschap per brief. Is het adres van een schuldeiser der nalatenschap onbekend gebleven, dan deelt de vereffenaar dit mee aan de kantonrechter (art. 4:214 lid 2 BW);

– neerleggen van de lijst van erkende en betwiste vorderingen en aanspraken op voorrang ter inzage van de erfgenamen, legatarissen en allen die zich als schuldeiser hebben aangemeld en ieder van hen in kennis stellen van deze neerlegging (art. 4:214 lid 5 BW);

– te gelde maken van boedelgoederen (art. 4:215 BW);

– voldoen aan de wettelijke verplichtingen van art. 4:218 leden 1 en 2 BW. Kort gezegd komen deze verplichtingen erop neer dat de vereffenaar binnen zes maanden nadat de voor het indienen van vorderingen gestelde tijd is verstreken, een rekening en verantwoording benevens een uitdelingslijst ten kantore van de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, ter griffie van de rechtbank ter kennisneming van een ieder neerlegt. Deze neerlegging moet door de vereffenaar op dezelfde wijze openlijk bekend gemaakt worden als de oproep tot aanmelding van vorderingen en bovendien per brief aan de erfgenamen, de legatarissen en allen die zich als schuldeiser hebben aangemeld (art. 4:218 lid 2 BW).

– doen van uitkeringen na het verbindend worden van de uitdelingslijst (art. 4:220 BW);

– afgeven van het overschot – na de voltooiing van de vereffening – aan de erfgenamen of de Staat (art. 4:226 BW).

De ‘zware’ vereffening kan ingevolge art. 4:221 lid 2 BW worden verlicht62 doordat de door de rechtbank benoemde vereffenaar in twee gevallen kan worden ontheven van de in art. 4:218 BW omschreven verplichtingen om een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst neer te leggen:

– indien alle hem voor de afloop van de in art. 4:218 lid 1 BW genoemde termijn63 bekend geworden schulden volledig zijn voldaan; of

– wanneer de kantonrechter hem van de verplichting tot neerlegging vrijstelt. Deze vrijstelling wordt in ieder geval niet verleend indien een schuldeiser daartegen bezwaar maakt.

De ‘zware’ vereffening kan echter ook worden ‘verzwaard’ ingevolge art. 4:208 lid 1 BW: bij de benoeming van een vereffenaar of bij een latere beschikking kan de rechtbank een harer leden tot rechter-commissaris benoemen. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid.

De wetgever heeft met betrekking tot deze mogelijkheid de volgende toelichting gegeven:

“Aan deze figuur zal in het bijzonder behoefte kunnen bestaan bij gevallen van vereffening die vergelijkbaar zijn met faillissement van de nalatenschap; men bedenke hierbij dat de artikelen 198-202 Fw. zullen worden geschrapt, zodat ook in geval van een insolvente nalatenschap de afwikkeling zal plaatsvinden op de wijze in afdeling bepaald, zulks tenzij de erflater zelf reeds failliet was verklaard.”

Indien een rechter-commissaris is benoemd, worden ingevolge het tweede lid van art. 4:208 BW de overeenkomstig afdeling 4.6.3 BW aan de kantonrechter toekomende taken en bevoegdheden door de rechter-commissaris uitgeoefend, tenzij de wet anders bepaalt.

Verder worden de in de art. 4:211 lid 3 BW (boedelbeschrijving), 4:214 lid 5 BW (de lijst van de door de vereffenaar erkende en betwiste vorderingen en aanspraken op voorrang) en 4:218 lid 1 BW (rekening en verantwoording en uitdelingslijst) bedoelde stukken, zo een boedelnotaris ontbreekt, ter griffie van de rechtbank neergelegd.

Voorts geldt dat indien een rechter-commissaris is benoemd, deze bevoegd is ter opheldering van alle omstandigheden, de vereffening betreffende, getuigen en deskundigen te horen op dezelfde wijze als voor een rechter-commissaris in geval van faillissement is bepaald (art. 4:210 lid 2 BW). In dit verband is art. 66 Fw van belang.

Voorgaande bespreking van de gradaties van vereffening laat m.i. al zien dat de aanduiding ‘lichte’ of ‘zware’ vereffening niet voldoende onderscheidend is.

Nu in de tweede prejudiciële vraag een onderscheid wordt gemaakt tussen de zogenaamde ‘lichte’ en ‘zware’ vereffening, zal ik om die reden bij de beantwoording van die vraag kiezen voor een ander criterium.

Uitdelingslijst en verzet (art. 4:218 leden 1 en 3 BW)

In de onderhavige zaak is sprake van een verzetsprocedure bij de kantonrechter tegen de door de vereffenaar opgestelde uitdelingslijst zoals bedoeld in art. 4:218 lid 1 BW.

Deze bepaling verplicht een vereffenaar om binnen zes maanden nadat de voor het indienen van vorderingen gestelde tijd is verstreken, een rekening en verantwoording alsmede een uitdelingslijst ten kantore van de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, ter griffie van de rechtbank ter kennisneming van een ieder neer te leggen.

Zoals uit het voorgaande reeds volgt, rust deze verplichting alleen op de erfgenamen die uit hoofde van beneficiaire aanvaarding vereffenaar zijn, indien de kantonrechter dit heeft bepaald (art. 4:221 lid 1 BW).

Daarnaast behoeft de door de rechter benoemde vereffenaar een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst niet neer te leggen – kort gezegd – indien alle bekende schulden ten volle worden voldaan, of de kantonrechter hem van de neerlegging vrijstelt (zie art. 4:221 lid 2 BW en hierboven onder 3.27). 

Dit betekent, aldus de parlementaire geschiedenis,:

“dat de neerlegging in de praktijk hoofdzakelijk beperkt zal blijven tot de situatie dat de schuldeisers niet volledig uit het actief kunnen worden voldaan en de erfgenamen het tekort niet aanzuiveren, hetzij omdat zij daartoe niet verplicht zijn en zulks ook niet vrijwillig wensen te doen, hetzij omdat zij daartoe weliswaar verplicht maar onwillig of niet bij machte zijn.”

De vereffenaar maakt de neerlegging op dezelfde wijze openlijk bekend als de oproep tot aanmelding van vorderingen en bovendien per brief aan de erfgenamen, de legatarissen en allen die zich als schuldeiser hebben aangemeld (art. 4:218 lid 2 BW).

Binnen een maand na deze openlijke bekendmaking kan iedere belanghebbende tegen de rekening en verantwoording of tegen de uitdelingslijst bij de kantonrechter of, indien een rechter-commissaris is benoemd, bij de rechtbank in verzet komen (art. 4:218 lid 3 BW). 

De uitdelingslijst wordt op grond van art. 4:220 lid 1 BW verbindend na het verstrijken van de periode waarin men in verzet kan komen.

Reikwijdte van art. 4:218 lid 5 BW

De gestelde prejudiciële vragen zien op de reikwijdte van art. 4:218 lid 5 BW. Daarin is bepaald dat – voor zover hier van belang – (i) bij de berekening van ieders vordering, (ii) het opmaken van de uitdelingslijst en (iii) het verzet daartegen de dienaangaande in de Faillissementswet voorkomende voorschriften zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing vinden.

In de parlementaire geschiedenis is over “het zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing vinden” het volgende vermeld:

“Het ontwerp verklaart in het vierde lid – in het gewijzigd ontwerp lid 5 – met betrekking tot de opneming van schulden der nalatenschap in de uitdelingslijst de regels van de Faillissementswet voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. (…) Met de formule dat de voorschriften van genoemde wet , ”zoveel mogelijk” overeenkomstige toepassing vinden, beoogt het ontwerp rekening te houden met het verschil in karakter van de vereffening ener nalatenschap en die van de nagenoeg steeds deficitaire boedel van een schuldenaar die failliet verklaard is, doch naar de mening van de ondergetekende maakt dit verschil in karakter enige nadere bepalingen gewenst. Deze zijn in het gewijzigd ontwerp als een nieuw lid 4 ingevoegd.”

Tot nu toe heeft de Hoge Raad uitsluitend geoordeeld over het hiervoor onder (iii) vermelde onderwerp, te weten het verzet tegen de uitdelingslijst, te weten in de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2018.

Daarin oordeelde de Hoge Raad, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, dat art. 187 lid 1 Fw van toepassing is op de procedure bij de vereffening van een nalatenschap, met als gevolg dat van de beschikking van de kantonrechter (of de rechtbank) binnen acht dagen beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Aan dit oordeel legde de Hoge Raad het volgende uitgangspunt over art. 4:218 lid 5 BW ten grondslag:

“Art. 4:218 lid 5 BW verklaart de voorschriften van de Faillissementswet ‘zoveel mogelijk’ van overeenkomstige toepassing op het verzet tegen de uitdelingslijst. Deze bewoordingen wijzen erop dat overeenkomstige toepassing van de voorschriften van de Faillissementswet op de verzetsprocedure uitgangspunt en geen uitzondering is.”

Deze overweging ziet op de overeenkomstige toepassing van de voorschriften van de Faillissementswet op de verzetsprocedure.

Bij het antwoord op de vraag of deze overweging ook betrekking zou kunnen hebben op de in art. 4: 218 lid 5 BW genoemde berekening van ieders vordering (i) en het opmaken van de uitdelingslijst (ii), waardoor ook ten aanzien van die onderwerpen uitgangspunt is dat de voorschriften van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing zijn, kan het volgende dienen.

In de Memorie van Antwoord bij de Vaststellingswet Boek 4 Erfrecht is, naast hetgeen hierboven onder 3.35 is geciteerd, ter toelichting op het huidige vijfde lid van art. 4:218 BW het volgende opgemerkt:

“Het ontwerp verklaart in het vierde lid – in het gewijzigd ontwerp lid 5 – met betrekking tot de opneming van schulden der nalatenschap in de uitdelingslijst de regels van de Faillissementswet voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Hieruit volgt onder meer dat ook schulden der nalatenschap die nog niet opeisbaar zijn, worden opgenomen, doch slechts voor hun overeenkomstig artikel 131 F.W. berekende contante waarde, alsmede dat schulden der nalatenschap die aan een opschortende voorwaarde gebonden zijn en in het algemeen die welke niet in geld luiden, eveneens, overeenkomstig de artikelen 130 en 133, slechts voor hun geschatte geldswaarde in aanmerking kunnen komen.”

Weliswaar wordt art. 128 Fw in de parlementaire geschiedenis niet genoemd, maar deze bepaling maakt evenals de wel genoemde art. 130, 131 en 133 Fw onderdeel uit van dezelfde afdeling 5 (‘Van de verificatie der schuldvorderingen) van de Faillissementswet.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder niet dat de wetgever art. 128 Fw heeft willen uitsluiten van de voorschriften die hier ‘van overeenkomstige toepassing’ zijn.

Wilt u de gehele conclusie bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over de verdeling van een erfenis, bezoek dan onze website over de verdeling van een erfenis. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over het erfrecht, bezoek dan onze website. Klik dan hier.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.