Van onze advocaat contractenrecht. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 18 april 2017 uitspraak gedaan over de ten uitvoerlegging van een overeenkomst en de bevoegdheid van de rechter.

Internationale rechtsmacht. Ten onrechte heeft de eerste rechter zich onbevoegd geacht. De vorderingen zijn gebaseerd op een overeenkomst die in Amsterdam moet worden uitgevoerd en op een in Amsterdam gepleegde onrechtmatige daad. De eerste rechter was dus bevoegd op grond van artikel 7 lid 1 resp. lid 2 EEX-verordening.

Het gaat in deze zaak om het volgende. Volgens de inleidende dagvaarding zijn appellant en geïntimeerde ieder eigenaar van een pand in Amsterdam. Bij dagvaarding van 16 maart 2015 heeft appellant geïntimeerde gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam met vorderingen dat geïntimeerde wordt veroordeeld tot het verwijderen van de aan zijn pand uitstekende pijp en tot omlegging van de waterafvoer zodat deze weer afwatert op eigen terrein.

In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen. Daartoe overwoog de kantonrechter, samengevat, dat de door appellant ingestelde vorderingen niet zijn gebaseerd op een zakelijk recht als bedoeld in artikel 24 aanhef en lid 1 van de EEX-Verordening (EEX-VO 2012, nr. 1215/2012) en dat ook anderszins gesteld noch gebleken is dat de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn. Bij die stand van zaken heeft de kantonrechter de hoofdregel van artikel 5 lid 1 EEX-Verordening toegepast, waaruit volgt dat niet de Nederlandse rechter maar de rechter van het Verenigd Koninkrijk alwaar geïntimeerde woonplaats heeft, bevoegd is.

Tegen deze beslissing – en de overwegingen waarop de beslissing berust – komt appellant onder aanvoering van twee grieven op. Beide grieven treffen doel.

Internationaal recht. Ten uitvoerlegging van een overeenkomst en de bevoegdheid van de rechter

Terecht voert appellant in de grief aan dat hij in de inleidende dagvaarding aan de door hem ingestelde vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat tussen partijen tijdens een bespreking op 6 juli 2010 een overeenkomst is gesloten en dat deze overeenkomst door geïntimeerde niet is nagekomen. Volgens appellant zijn de in geding zijnde vorderingen dus gebaseerd op verbintenissen uit overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1, sub a) EEX-Verordening. De werkzaamheden, waartoe geïntimeerde zich volgens de stellingen van appellant in de tot stand gekomen overeenkomst heeft verplicht, kunnen en moeten – aldus appellant – slechts in Amsterdam worden uitgevoerd. Dit zo zijnde is het standpunt van appellant dat toepassing van artikel 7 aanhef en lid 1, sub a) EEX-Verordening leidt tot bevoegdheid van de kantonrechter te Amsterdam juist.

Eveneens terecht voert appellant in de grief aan dat hij in de inleidende dagvaarding aan de door hem ingestelde vorderingen subsidiair een door geïntimeerde jegens hem in Amsterdam gepleegde onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd, met gevolg dat de kantonrechter zich op grond van artikel 7 aanhef en lid 2 EEX-Verordening bevoegd had moeten verklaren om van die vordering kennis te nemen.

Nu de beide grieven doel treffen en de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van de vorderingen kennis te nemen, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en de zaak ter afdoening terugwijzen naar de kantonrechter te Amsterdam.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het internationale privaatrecht, over de bevoegdheid van de rechter of over het toe te passen recht in het internationale recht, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.