Van onze advocaat legitieme: in deze al weer wat oudere casus overleden de ouders in 2008. Zij hebben eiser onterfd die twist met zijn twee broers over de berekening van de legitimaire massa.

Een geschil betreft de waardering van vaders aandelen in een beleggingsmaatschappij. Volgens eiser wordt de waarde van de aandelen gedrukt door de mogelijkheid van compensatie van in 2008 geleden verlies met in de toekomst te behalen winst (art. 20 Wet Vpb). De rechtbank volgt eiser niet.

Onze advocaat legitieme citeert de kernoverwegingen van de Rechtbank: “Uitgangspunt bij de waardering is de waarde van de aandelen onmiddellijk na het overlijden van de erflater (artikel 4:65 in verbinding met artikel 4:6 BW). De legitimaris is op grond van het sinds 2003 geldende erfrecht geen deelgenoot meer in de nalatenschap, maar enkel schuldeiser van de nalatenschap (artikel 4:7 lid 1 onder g BW). Om die reden is voor de waardering in het kader van de legitieme portie niet de waarde waarvoor een goed in de verdeling tussen de deelgenoten in aanmerking wordt genomen bepalend, maar de objectieve verkoopwaarde (de waarde in het economisch verkeer) (vgl. Burgerhart, Waarde en erfrecht, 2008, p. 185).

Uitgaande van die laatste wijze van waardering geldt dat bij de waardering van de aandelen [naam 3] B.V. geen rekening dient te worden gehouden met een eerst na het overlijden van erflaters ontstane mogelijkheid van verliesverrekening. Op grond van artikel 20a lid 1 Vpb geldt immers dat indien het belang in de vennootschap in belangrijke mate wordt gewijzigd (zoals in geval van verkoop van de aandelen aan een derde) de verliezen geleden voor het tijdstip van deze wijziging niet meer voorwaarts verrekenbaar zijn. De objectieve verkoopwaarde van de aandelen zal niet toenemen omdat na verkoop van de aandelen aan een derde de mogelijkheid van verliesverrekening niet langer bestaat.

Aan het voorgaande doet niet af dat de verliesverrekening op grond van artikel 20a lid 2 Vpb voor de vennootschap wel blijft bestaan zolang de krachtens erfrecht verkregen aandelen in het bezit blijven van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nu, zoals hiervoor is overwogen, de objectieve verkoopwaarde bepalend is voor de waardering ten behoeve van de legitieme portie. Bovendien geldt dat op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van moeder, dan wel vader nog onzeker was of de vennootschap in de negen daarop volgende jaren (zie artikel 20 lid 2 Vpb) winst zal gaan maken (waarmee het eerdere verlies verrekenbaar wordt). Verder geldt dat de mogelijkheid van verliesverrekening eerst daadwerkelijk bestaat zodra over 2009 (en eventueel volgende jaren) winst wordt gemaakt door de vennootschap, zodat uitgaande van een waardering per het in artikel 4:6 BW bedoelde tijdstip het evenmin voor de hand ligt om bij de waardering van de aandelen daarmee rekening te houden.”

Bel onze advocaat legitieme als u vragen heeft over de waarde van de legitieme: 020-3980150 of kijk op de website over legitieme.