Van onze advocaat contractenrecht. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 mei 2017 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van de EEX Vo II.

De advocaat van appellant heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd dat W bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan appellant van € 29.423,36 vermeerderd met handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De advocaat van appellant stelt daartoe dat met W afspraken zijn gemaakt over de overdracht van twee grote Duitse klanten van een bedrijf aan W.

De advocaat van W heeft bij incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens W is de Duitse rechter bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

Bevoegdheid op grond van de EEX Vo II

De rechtbank heeft zich bij vonnis van 13 april 2016 onbevoegd verklaard. Zij heeft daartoe kort samengevat overwogen dat voor de bevoegdheidsvraag het bepaalde in de herschikte EEX Verordening (Verordening EU nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken) het uitgangspunt is. Hoofdregel in deze verordening (EEX-Vo II) is dat W wordt opgeroepen voor de bevoegde rechter in Duitsland omdat zij daar is gevestigd (artikel 4 EEX-Vo II).

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt evenmin uit artikel 7 EEX-Vo II omdat de hoofdverbintenis waarvan appellant nakoming vordert voortvloeit uit koopovereenkomsten waarmee W zaken verkocht aan appellant. Deze waren bestemd voor klanten van het bedrijf in Duitsland en de rechtbank neemt aan dat levering daar heeft plaatsgevonden of moest plaatsvinden.

Ook wanneer de vaststellingsovereenkomst wordt bezien als nieuwe overeenkomst die los staat van de daaraan ten grondslag liggende koopovereenkomsten, geldt dat de plaats waar aan de hoofdverbintenis uitvoering moet worden gegeven in Duitsland ligt omdat de betalingsverplichting van appellant de kern van die vaststellingsovereenkomst is. De betaling van deze schuld moet in Duitsland plaatsvinden.

In dit hoger beroep ligt de vraag voor of, nu het geschil tussen partijen internationale aspecten heeft, de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Midden-Nederland, bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van appellant. Deze vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo II omdat W woonplaats heeft in een EU-lidstaat (Duitsland), het een geschil een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 lid 1 genoemde verordening betreft en de inleidende dagvaarding na 10 januari 2015 is uitgebracht.

Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo II is het gerecht bevoegd waar de verweerder woonplaats heeft, zijnde een rechter in Duitsland.

De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 EEX-Vo II bepaalt daarnaast (in lid 1 onder a) dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.

In artikel 7 lid 1 onder b EEX-Vo II is een zogeheten hulpregel geformuleerd die, voor zover hier van belang, inhoudt dat de plaats van de uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt voor de koop en verkoop van roerende lichamelijk zaken is de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.

Partijen debatteren over de vraag of en hoe de door appellant gestelde afspraken over een kick back vergoeding zich verhouden tot de eerdere koopovereenkomsten tussen partijen en in het bijzonder of de gestelde afspraak al dan niet een wijze van betaling was voor de uit hoofde van genoemde koopovereenkomsten ontstane schuld van appellant aan W.

De advocaat van W betoogt dat de door appellant genoemde kick back vergoeding niet als een zelfstandige afzonderlijke overeenkomst is aan te merken maar dat deze slechts een onderdeel is van de regeling die is getroffen om de liquiditeitsproblemen van appellant het hoofd te bieden. Kern van de afspraak is volgens W niet een eenzijdige betaling van een kick back vergoeding maar betaling van de schulden van het bedrijf aan W, althans verrekening daarvan.

Bij de beantwoording van de vraag of hij rechtsmacht heeft, dient de rechter zich niet te beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet hij ook acht slaan op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van de gedaagde. Hieruit volgt dat die rechtsmacht niet mag worden bepaald op basis van enkel de door de eiser gekozen grondslag van zijn vordering.

De rechter kan zijn internationale bevoegdheid toetsen aan alle ter beschikking staande gegevens, daaronder begrepen de betwistingen van de gedaagde (Hoge Raad, 14 april 2017, HR:2017:694, HvJEU 28 januari 2015, EU:C:2015:37, NJ 2015, 332 en HvJEU 16 juni 2016, EU:C:2016:449).

Het hof is van oordeel dat uit de stellingen van appellant, mede in relatie tot het door hem overgelegde en nader toegelichte e-mail verkeer tussen hem en W volgt dat hij aan zijn eis jegens W ten grondslag legt de zelfstandige verbintenis tot betaling van een overeengekomen kick back vergoeding. Uit de met e-mails onderbouwde stellingen van appellant blijkt niet dat die verbintenis in relatie staat tot eerdere koop- en verkoopovereenkomsten tussen partijen. De betwistingen door W zijn in het kader van dit bevoegdheidsincident onvoldoende om aan de gemotiveerde stellingen van appellant ter zake af te doen. Artikel 7 lid 1 onder b EEX-Vo II is in deze dus niet van toepassing zodat artikel 7 lid 1 onder a EEX-Vo II geldt.

Het hof merkt hierbij op dat de vraag of de door appellant gestelde kick back overeenkomst tussen partijen vast staat in het kader van dit bevoegdheidsincident verder niet aan de orde is; in het kader van de toetsing van de bevoegdheid is verdere bewijslevering met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn niet aan de orde (HvJEU 28 januari 2015, EU:C:2015:37, NJ 2015, 332).

Om de plaats te bepalen waar de in artikel 7 lid 1 onder a EEX-Vo II genoemde verbintenis moet worden uitgevoerd, dient te worden beoordeeld wat het toepasselijke recht is dat volgens internationaal privaatrecht van de aangezochte rechter (in dit geval de Nederlandse rechter) op de onderhavige overeenkomst van toepassing is (HvJ 6 oktober 1976, 12/76, NJ 1977, 169).

Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan in de zin van artikel 3 Rome I. De door appellant gestelde overeenkomst wordt niet genoemd in artikel 4 lid 1 Rome I gegeven opsomming van benoemde overeenkomsten.

Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I wordt de overeenkomst dan beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft, dan wel (ingevolge artikel 4 lid 4 Rome I), indien dit niet kan worden vastgesteld, door het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is.

Deze regels leiden tot toepasselijkheid van hetzij het Duitse (naar het standpunt van W), hetzij het Nederlandse (naar het standpunt van appellant) recht. De vraag welk recht van toepassing is op de door appellant gestelde overeenkomst kan in dit geval echter in het midden blijven omdat betaling van de gestelde geldvordering zowel naar Duits als naar Nederlands recht een zogeheten brengschuld is (zie artikel 6:116 lid 1 BW en paragraf 270 van het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch).

Dit wil zeggen dat betaling van de gestelde kick back vergoeding had moeten worden uitgevoerd bij appellant en dus in Nederland. De conclusie is dat de Nederlandse rechter en daarmee de rechtbank Midden-Nederland op grond van artikel 7 lid 1 onder a EEX-Vo II bevoegd is van het geschil tussen partijen kennis te nemen.

Wilt u de hele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u vragen over het internationaal privaatrecht, de bevoegdheid van de rechter of over een rechtskeuze of forumkeuze, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.

Wilt u meer weten over het internationale recht, bezoek dan onze pagina over het internationale privaatrecht. Klik dan hier.