Van onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht. Op 16 mei 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over de waardering van aandelen in de uitkoopprocedure.
De advocaat van A heeft zijn vordering gegrond op artikel 2:201a BW. De Ondernemingskamer heeft op grond van het bepaalde in artikel 2:201a lid 3 BW ambtshalve te onderzoeken of A ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van de onderneming verschaft en ten minste 95% van de stemrechten vertegenwoordigt en of hij de vordering heeft ingesteld tegen de gezamenlijke andere aandeelhouders.
A heeft ter onderbouwing van de stelling dat hij per datum van het uitbrengen van de dagvaarding ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van de onderneming verschaft en 95% van de stemrechten vertegenwoordigt onder meer overgelegd de statuten van de onderneming, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, het aandeelhoudersregister en een verklaring een notaris waarin deze verklaart omtrent het geplaatst kapitaal van de onderneming en het aandelenbezit.
Op grond van voornoemde stukken staat genoegzaam vast dat A 13.000.000 preferente aandelen en 161 aandelen C in het kapitaal van de onderneming voor eigen rekening houdt. Uit het voorgaande volgt dat A ten minste 95% in het geplaatste kapitaal van de onderneming verschaft. Voorts blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat de advocaat van A alle gezamenlijke andere aandeelhouders deugdelijk heeft gedagvaard.
Gesteld noch gebleken is dat aan de door gedaagden gehouden aandelen bijzondere rechten inzake de zeggenschap in de vennootschap zijn verbonden, een gedaagde ondanks de vergoeding ernstige stoffelijke schade zou lijden door de overdracht, of A jegens een gedaagde afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid de onderhavige vordering in te stellen.
Op grond van het voorgaande kan de vordering van A in beginsel worden toegewezen en resteert nog slechts de vaststelling van de door A te betalen prijs voor de over te dragen aandelen.
Wat betreft de prijs van de aandelen, heeft A in eerste instantie overdracht van de aandelen gevorderd tegen de nominale waarde van € 1,00 per aandeel. Na de comparitie heeft A zijn eis gewijzigd en, enkel voor het geval de Ondernemingskamer zelfstandig en zonder inschakeling van deskundigen de prijs kan bepalen, de te betalen prijs per aandeel verhoogd naar € 123,46.
A heeft ter bepaling van de waarde van de aandelen de volgende stukken overgelegd, de jaarrekeningen over de boekjaren 2008 tot en met 2015 en de interne halfjaarcijfers van de onderneming.
De advocaat van B betwist dat de door A geboden prijs van € 123,46 een redelijke prijs betreft voor de aandelen.
Uitgangspunt in een uitkoopprocedure op tegenspraak is dat indien de gestelde waarde door de gedaagde wordt betwist, de Ondernemingskamer een deskundige benoemt om de waarde vast te stellen, tenzij de Ondernemingskamer van oordeel is dat zij zelfstandig de prijs kan vaststellen. Dat laatste zal de Ondernemingskamer in deze zaak doen en daartoe overweegt zij als volgt.
Een waarde per aandeel in het kapitaal van de onderneming van € 123,46, correspondeert met een waarde van de totale onderneming van ruim € 160 miljoen. Op grond van de overgelegde stukken, met name de financiële informatie van 2012 tot en met 30 juni 2016, concludeert de Ondernemingskamer dat dit, ongeacht de te hanteren berekeningsmethode een hoger bedrag is dan de werkelijke waarde van de onderneming.
Gelet hierop concludeert de Ondernemingskamer dat de geboden prijs van € 123,46 hoger is dan de werkelijke waarde per aandeel in het kapitaal van de onderneming. De Ondernemingskamer ziet derhalve geen aanleiding om een deskundige te benoemen en zal zelfstandig de prijs vaststellen op € 123,46 per aandeel in het kapitaal van het bedrijf.
Heeft u vragen over de uitkoop van aandeelhouders, de waardering van aandelen bij uitkoop of uitstoting van aandeelhouders of over de geschillenregeling in het ondernemingsrecht, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder ondernemingsrecht op 020-3980150.