Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 1 september 2017 uitspraak gedaan over gegronde redenen voor twijfel aan het juiste beleid van een onderneming. De rechter treft onmiddellijke voorzieningen gezien de ernstig verstoorde relatie binnen de onderneming.

De advocaat van A heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de onderneming T en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft A – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.

De verhouding tussen B en C is ernstig verstoord, hetgeen tot een impasse binnen de aandeelhoudersvergadering leidt. Pogingen om tot een minnelijke en definitieve oplossing te komen zijn tot op heden gestrand. Ondanks vele verzoeken daartoe weigert het bestuur van T openheid te geven over de financiële gang van zaken en het gevoerde beleid; C is slechts bereid door A gevraagde informatie te verstrekken als zij een geheimhoudingsverklaring ondertekent. Door de structurele informatieweigering van C ziet A zich onder meer gedwongen haar goedkeuring aan de jaarrekening 2015 te onthouden en de beoordeling van de noodzaak tot nadere investeringen uit te stellen. Volgens A biedt het ondertekenen van de geheimhoudingsverklaring geen oplossing, want C blijft steeds nieuwe voorwaarden stellen.

C heeft gehandeld alsof zij enig bestuurder en aandeelhouder van T was. De geldlening van € 50.000 aan de dochter van C en F was gelet op de financiële situatie van de vennootschap onverantwoord en niet in het belang van de onderneming T. C heeft ten onrechte nagelaten A bij de besluitvorming daarover te betrekken en heeft de op grond van de aandeelhoudersovereenkomst vereiste goedkeuring van A evenmin verkregen. Ook blijft C zichzelf interim-dividend uitkeren terwijl uit de (concept-)jaarrekeningen over 2014 en 2015 blijkt dat daarvoor geen ruimte is; in maart 2014 bleek zelfs een aanvullend krediet van € 50.000 noodzakelijk voor het voortbestaan van T. Ook de concept-cijfers over 2016 zijn, naar C zelf stelt, niet rooskleurig. Indien C zou menen dat het uitkeren van interim-dividend over de afgelopen jaren verantwoord was, dan had ook A recht op die uitkering.

Ten slotte vermoedt A dat C met T concurrerende activiteiten via T GmbH en R onderneemt en daarbij gebruik maakt van faciliteiten en bedrijfsmiddelen van T zonder T daarvoor te compenseren. De nieuwe activiteiten die C ten behoeve van T zou genereren, brengt hij nu onder in zijn eigen vennootschap R waarmee C T een corporate opportunity ontneemt.

De advocaat van T erkent dat er sprake is van een situatie die schadelijk is voor T. Als gevolg van de 50-50 verhouding staken de stemmen binnen de aandeelhoudersvergadering zodat belangrijke besluiten, waaronder het vaststellen van de jaarrekening alsmede het bestemmen van de winst, niet genomen kunnen worden. Van een structurele weigering tot het verschaffen van openheid van zaken over de financiële gang van zaken en het door C gevoerde beleid is geen sprake. C heeft met het verzoek tot ondertekening van de geheimhoudingsverklaring slechts de onderneming en het bedrijfsdebiet van T willen beschermen. Dat A die ondertekening weigert doet T vrezen dat zij (nogmaals) bedrijfsgevoelige informatie aan derden zal openbaren, aldus T. Het verstrekken van de geldlening van € 50.000 aan E en F is geschied tegen zakelijke voorwaarden. Van concurrerende activiteiten van C via T GmbH of R is geen sprake. Binnen T GmbH, die zich uitsluitend richtte op de Duitse markt, worden sinds januari 2015 geen activiteiten meer verricht. R houdt zich bezig met handel, reparatie, onderhoud en reinigen van ladingsystemen, en niet, zoals T, van kunststof bulkcontainers en pallets. Indien R gebruik maakt van faciliteiten en bedrijfsmiddelen van T wordt op onderling op zakelijke wijze afgerekend.

Het maandelijks aan C uitgekeerde interim-dividend betreft slechts een voorschot totdat een uitkeringsbesluit door de aandeelhoudersvergadering wordt genomen en wordt tot dat moment als een vordering van T op C in rekening-courant geboekt. Van onttrekking van gelden van T door C is derhalve geen sprake. Bovendien zijn er sinds 1 januari 2017 in verband met het bereiken van het maximaal toegestane rekening-courant saldo van € 75.000 geen maandelijkse voorschotten in de rekening-courant verhouding tussen C en T meer opgenomen, zodat de noodzaak tot het doen van een onderzoek ook op dat punt ontbreekt, aldus de advocaat van T.

Ook C heeft verweer gevoerd; zij sluit zich aan bij hetgeen T heeft gesteld. In aanvulling daarop heeft C nog aangevoerd dat de aandeelhoudersovereenkomst niet is ondertekend door partijen en slechts als richtsnoer voor de onderlinge verhoudingen geldt. De verhouding tussen B en C is getroebleerd nadat C ontdekte dat A doende was haar aandelenbelang te verkopen zonder C daarvan op de hoogte te stellen. A heeft het aan zichzelf te wijten dat zij verstoken blijft van financiële informatie en inzicht in het gevoerde beleid bij T. Zij heeft zonder voorafgaand overleg met C bedrijfsgevoelige en financiële informatie over T met derden gedeeld, onder meer met diverse concurrenten van T in het kader van verkennende samenwerkingsbesprekingen. A stelt daarmee haar eigen belang boven het belang van de vennootschap.

Patstelling in de onderneming : ernstig verstoorde relatie

De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Zowel in de processtukken als ter terechtzitting hebben partijen bevestigd dat, ook al verschillen zij van mening over het antwoord op de vraag aan wie het een en ander te wijten is, zij onderkennen dat de verhouding tussen B en C sinds de zomer van 2014 tot een patstelling in het bestuur (tot het moment van aftreden van A als bestuurder) en in de aandeelhoudersvergadering van T heeft geleid. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer blijkt uit de gedingstukken en het ter terechtzitting verhandelde genoegzaam dat die conclusie gegrond is. Het wantrouwen tussen B en C staat een normale communicatie tussen hen in de weg; sinds maart 2016 heeft C het verschaffen van informatie aan A afhankelijk gesteld van wisselende voorwaarden waaraan A zou moeten voldoen, aanvankelijk instemming met verhoging van de management fee van C en het terugtreden van A als bestuurder, later ondertekening van een geheimhoudingsverklaring.

De ernstig verstoorde verhouding ondermijnt de bedrijfsvoering van T. Zo wordt geen beslissing genomen over, naar de onbetwiste stelling van C, noodzakelijke investeringen in groot materieel, en is in het verleden het geschil tussen B en C de reden geweest dat Internactief de jaarcijfers 2014 niet heeft opgesteld. De impasse in de aandeelhoudersvergadering leidt er voorts toe dat de jaarrekening over 2015 niet kan worden vastgesteld, hetgeen naar verwachting ook voor de concept-jaarrekening over 2016 zal gelden.

Onderzoek wanbeleid en onmiddellijke voorzieningen

Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert het voorgaande reeds gegronde redenen op om te twijfelen aan juist beleid en een juiste gang van zaken van T. De Ondernemingskamer zal daarom een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van T bevelen en wel vanaf 1 oktober 2013. Het staat de onderzoeker vrij alle door partijen aangedragen onderwerpen te onderzoeken.

De Ondernemingskamer is van oordeel dat de verhouding tussen A en C dusdanig is verstoord dat de aandeelhoudersvergadering van T niet meer naar behoren kan functioneren en ingrijpen door het treffen van onmiddellijke voorzieningen noodzakelijk is. Zo is het niet aanvaardbaar dat diverse, voor de bedrijfsvoering en continuïteit essentiële aandeelhoudersbesluiten zoals het vaststellen van de jaarrekening, de investeringsbehoefte, het staken van het doen van uitkeringen aan c.q. vaststellen van terugbetalingsverplichtingen van de aandeelhouders, niet kunnen worden genomen wegens het staken van de stemmen.

Tussen partijen is niet in geschil dat deze deadlock onder meer voortkomt uit het feit dat C in haar hoedanigheid van bestuurder weigert informatie aan A te verstrekken zolang zij geen geheimhoudingsverklaring ondertekent. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer rust juist in een situatie als de onderhavige waarin een van de aandeelhouders geen bestuurder is, op de vennootschap een bijzondere zorgplicht jegens die aandeelhouder en dient een gepaste openheid te worden betracht. Daarbij dient als uitgangspunt te gelden dat het bestuur in beginsel, behoudens het bestaan van zwaarwichtige redenen, gehouden is door de aandeelhoudersvergadering verlangde inlichtingen te verschaffen. Nu van het op schadelijke wijze delen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie door A thans onvoldoende is gebleken, acht de Ondernemingskamer, zeker in het licht van de omvang van de activiteiten van de onderneming, het niet redelijk dat C het verschaffen van informatie aan A afhankelijk stelt van een geheimhoudingsverklaring.

De Ondernemingskamer acht het daarom noodzakelijk om bij wijze van onmiddellijke voorziening een derde als commissaris van T te benoemen die het normaliseren van de betrekkingen tussen en de informatievoorziening aan de aandeelhouders tot zijn toezichthoudende taak mag rekenen. Voor het treffen van verder strekkende onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer (vooralsnog) onvoldoende aanleiding, mede omdat C bij verweerschrift heeft toegezegd A van informatie te zullen voorzien indien – zoals het geval is – de Ondernemingskamer oordeelt dat van A niet gevergd kan worden dat zij een geheimhoudingsverklaring ondertekent.

De Ondernemingskamer zal voorts, om de impasse binnen de aandeelhoudersvergadering te doorbreken, de aandelen in T – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – ten titel van beheer aan een door haar te benoemen beheerder overdragen. De te benoemen commissaris en de beheerder mogen het tot hun taak rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.

De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen commissaris en beheerder ten laste brengen van T.

De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker vooralsnog aanhouden opdat kan worden bezien of reeds door de te treffen onmiddellijke voorzieningen een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Ieder der partijen of de door de Ondernemingskamer benoemde commissaris of beheerder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen.

De Ondernemingskamer zal T als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de geschillenregeling in het ondernemingsrecht, over wanbeleid van een onderneming, over de procedure bij de Ondernemingskamer of over het treffen van onmiddellijke voorzieningen vanwege een patstelling in de onderneming, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.