Hieronder leest u de spelregels bij bestuurdersaansprakelijkheid, zoals deze door onze advocaat ondernemingsrecht op een rijtje zijn gezet. Als u direct naar onze ondernemingsrecht website wilt gaan, kunt u hier klikken of u kunt ons bellen: 020-3980150.

Onbehoorlijke taakvervulling bij bestuurdersaansprakelijkheid

Iedere bestuurder dient tegenover de BV zijn taak behoorlijk te vervullen conform artikel 2: 9 BW. Dit is een ‘interne’ aansprakelijkheid binnen de BV. De bestuurder moet een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt voordat hij aansprakelijk is.

Artikel 2:9 BW bepaalt dat elke bestuurder gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Indien een bestuurder een onderneming onbehoorlijk heeft bestuurd kan de vennootschap de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk houden voor de schade die de onderneming daardoor heeft geleden, tenzij de bestuurder geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden. Indien sprake is van meerdere bestuurders geldt overigens een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestuurders.

Voor een behoorlijke vervulling van de bestuurstaak zijn de bestuurders gezamenlijk verantwoordelijk. Wanneer ernstige verwijtbaarheid bij de vervulling van de bestuurstaak wordt aangenomen, wordt dit het hele bestuur als collectief aangerekend en zijn de bestuurders voor de tekortkoming hoofdelijk aansprakelijk. De individuele bestuurder kan zich wel disculperen indien de tekortkoming niet aan hem te wijten is en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.

Stel hier uw vraag over interne bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat ondernemingsrecht.

Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement

De bestuurders zijn jegens de boedel hoofdelijke aansprakelijk voor het gehele bedrag van de schulden van de vennootschap, voor zover dit niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan, indien er bij een faillissement sprake is van wanbeleid door bestuurders, dat een oorzaak is van het faillissement. Kennelijk onbehoorlijke taakvervulling valt onder wanbeleid en het moet aannemelijk zijn dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Voorbeeld hiervan is het niet voldoen aan de administratieplicht of de publicatieplicht van de jaarrekening.

Het niet voldoen aan de administratie- of boekhoudverplichting heeft tot gevolg dat het bestuur onweerlegbaar wordt vermoed zijn taken onbehoorlijk te hebben vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt vermoed een belangrijke oorzaak te zijn geweest van het faillissement van de vennootschap, maar de bestuurder kan dit weerleggen.

Artikel 2:248 BW doet dus een hoofdelijke aansprakelijkheid voor bestuurders ontstaan voor het tekort na het faillissement van de vennootschap, indien het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW (de boekhoudverplichting) of artikel 2:394 BW (de tijdige publicatie van de jaarstukken). Het niet voldoen aan deze wettelijke verplichtingen heeft tot gevolg dat het bestuur onweerlegbaar wordt vermoed zijn taken onbehoorlijk te hebben vervuld. Hieruit volgt dus dat er geen  mogelijkheid bestaat dat de aangesproken bestuurder stelt en aannemelijk maakt dat hij weliswaar in gebreke is gebleven bij de naleving van zijn boekhoud- en publicatieplicht, maar dat hem voor het overige geen onbehoorlijk bestuur kan worden verweten.

Het heeft tevens tot gevolg dat deze onbehoorlijke taakvervulling wordt vermoed een belangrijke oorzaak te zijn geweest van het faillissement van de vennootschap. Als de bestuurder dit vermoeden ontzenuwt, is het vermoeden uitgewerkt en heeft de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling geen betekenis meer. Een redelijke uitleg van artikel 2:248 BW brengt mee dat voor het ontzenuwen van het daarin neergelegde vermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Als hij daarin slaagt, ligt het op de weg van de curator op de voet van het eerste lid van dat artikel aannemelijk te maken dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.

In geval van faillissement van een besloten vennootschap biedt artikel 2:248 BW de curator dus de mogelijkheid om iedere bestuurder van die vennootschap ten volle aansprakelijk te houden voor schulden die door vereffening van de boedel niet kunnen worden voldaan, indien het bestuur van de vennootschap zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Het moet wel gaan om een onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement.

Mocht u een vraag hebben over bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement, dan kunt u deze hier stellen.

Bestuurdersaansprakelijkheid bij onrechtmatige daad

Uitgangspunt voor bestuurdersaansprakelijkheid bij onrechtmatige daad is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit een tekortkoming of onrechtmatige daad gepleegd door de vennootschap. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor bestuurdersaansprakelijkheid. Voor het aannemen van zodanige bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Wat betekent dit nu in de praktijk? Hoofdregel blijft dat in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is. Onder bijzondere omstandigheden kan daarnaast sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid. Om vast te stellen of een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden dient als eerste te worden bepaald of het onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden bij de taakvervulling als bestuurder van de vennootschap. Is dat het geval, dan geldt vervolgens dat een bestuurder, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap zelf, alleen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid persoonlijk aansprakelijk kan zijn, indien hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Uitgangspunt is dus dat wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming haar verplichtingen, alleen die vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Het is echter onder bijzondere omstandigheden mogelijk, dat er naast de aansprakelijkheid van de vennootschap, ook sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Daarvoor is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of daarvan sprake is, hangt weer af van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.

Indien een bestuurder persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt, kan deze persoonlijk aansprakelijk zijn voor een onrechtmatige gedraging. Bijvoorbeeld indien een bestuurder iemand door onjuiste informatie zover heeft gekregen aandelen te nemen, terwijl hij wisten dat die aandelen  minder waard waren of bijvoorbeeld als een bestuurder, tegen beter weten in, heeft verklaard dat de BV geen crediteuren had. Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Het juridisch kader van de bestuurdersaansprakelijkheid

De Hoge Raad heeft het juridisch kader bij bestuurdersaansprakelijkheid als volgt uiteengezet in Hoge Raad, 5 september 2014 (Hezemans Air/X), NJ 2015, 21 met noot P. van Schilfgaarde. De Hoge Raad oordeelde als volgt. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor bestuurdersaansprakelijkheid. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Aldus gelden voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (Hoge Raad, 20 juni 2008, NJ 2009, 21). Mocht u een vraag hebben over de bestuurdersaansprakelijkheid in het ondernemingsrecht dan kunt u deze stellen aan onze advocaat ondernemingsrecht op de pagina contact.

In de rechtspraak is de maatstaf aanvaard dat bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. De betrokken bestuurder kan ook voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.

De Hoge Raad heeft namelijk dit criterium ook gehanteerd voor bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ten opzichte van een individuele aandeelhouder. In dit arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de bedoeling van het stellen van de eis van ernstig verwijt. De Hoge Raad overwoog: Door een hoge drempel te aanvaarden voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de door hem bestuurde vennootschap wordt mede het belang van die vennootschap en de daarmee verbonden onderneming gediend omdat daardoor wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.

De bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad kent dus twee verschijningsvormen: enerzijds het geval waarin de bestuurder zich namens de vennootschap verplicht een derde te betalen terwijl deze bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet kan betalen of geen verhaal zal bieden;  anderzijds het geval waarin de bestuurder de betaling van reeds bestaande verplichtingen jegens een derde frustreert. Van aansprakelijkheid volgens deze maatstaf kan sprake zijn indien bewust een toestand wordt bewerkstelligd die betaling van een schuld verhindert, zoals het leeghalen van de vennootschap.

Indien in het kader van een informele vereffening van de vennootschap bepaalde schuldeisers doelbewust niet worden voldaan, wordt wel gesproken van selectieve wanbetaling. Ook selectieve betaling van vorderingen, en daarmee ongelijke behandeling van schuldeisers, kan tot bestuurdersaansprakelijkheid  leiden. Sommige gevallen van selectieve betaling liggen dicht aan tegen selectieve wanbetaling.

Ondanks dat hetzelfde ernstig verwijt criterium bij verschillende vragen over bestuurdersaansprakelijkheid voorop wordt gesteld, is het niet altijd gegeven dat indien een bestuurder in de ene verhouding een ernstig verwijt gemaakt kan worden (bijvoorbeeld jegens de vennootschap) hij daarmee ook in de andere verhoudingen (jegens aandeelhouder of een derde crediteur) een ernstig verwijt gemaakt kan worden. In bijvoorbeeld het arrest Staleman/Van de Ven zijn volgens de Hoge Raad in de context van artikel 2:9 BW immers andere accenten van belang bij de invulling van het ernstig verwijt dan bij Ontvanger/Roelofsen in het kader van artikel 6:162 BW waar veel meer de nadruk ligt op de voorzienbaarheid van benadeling van de betrokken crediteur.

Het ligt in de rede om bij een vordering van een aandeelhouder tegen een bestuurder op grond van onrechtmatige daad een vergelijkbare mate van verwijtbaarheid als bij toepassing van artikel 2:9 BW te eisen. Indien een lichtere toets voldoende zou zijn om  bestuurdersaansprakelijkheid jegens een aandeelhouder op grond van onrechtmatige daad te vestigen, dan zou dit de toepassing van artikel  2:9 BW onder druk zetten. Een aandeelhouder zou in zo’n geval niet langer willen bewerkstelligen dat de vennootschap zelf een vordering op grond van artikel 2:9 BW instelt, maar zij zou zelf een procedure starten.

De maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid is of hij, gegeven de concrete omstandigheden van het geval, zich zodanig onzorgvuldig heeft gedragen dat hem daarvan een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het vereiste van een voldoende ernstig verwijt stamt uit vaste rechtspraak zoals die in het bijzonder op grond van art. 2:9 BW (bestuurdersaansprakelijkheid jegens de rechtspersoon) tot ontwikkeling is gekomen.

Of van een voldoende ernstig verwijt sprake is, dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Het begrip ernstige verwijtbaarheid is open en dient objectief te worden beoordeeld. De objectieve beoordeling komt vooral tot uitdrukking in de eis dat de bestuurder beschikt over het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak is berekend en deze nauwgezet vervult. Tot de verdere in aanmerking te nemen omstandigheden rekent de Hoge Raad onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen en de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de hem verweten beslissingen of gedragingen. In het arrest Ontvanger/Roelofsen legt de Hoge Raad in verband met mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid jegens een schuldeiser van de vennootschap de nadruk op de voorzienbaarheid voor de bestuurder van de benadeling van die schuldeiser. Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat

Bestuurdersaansprakelijkheid: ernstig verwijt

Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Ter zake van een benadeling kan er, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die (1) als bestuurder  namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (2) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.

In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (Hoge Raad, 18 februari 2000, NJ 2000, 295).

Voor de onder (1) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat  bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.

In de onder (2) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden op grond van bestuurdersaansprakelijkheid indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (Hoge Raad, 8 december 2006, HR:2006:AZ0758). Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Een persoonlijk te maken verwijt bij bestuurdersaansprakelijkheid

Van een aan een feitelijk bestuurder van een rechtspersoon persoonlijk te verwijten onrechtmatig handelen (bestuurdersaansprakelijkheid) jegens een schuldeiser van de rechtspersoon bij benadeling van die schuldeiser kan sprake zijn indien de bestuurder in naam van de rechtspersoon verplichtingen is aangegaan terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de als gevolg van die niet-nakoming door de wederpartij te lijden schade of  in de situatie dat de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde rechtspersoon een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de rechtspersoon schade berokkent.

In het eerste geval zal in het algemeen, behoudens door de bestuurder aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende omstandigheden, moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de rechtspersoon aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen.

In het tweede geval zal het van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of het aan de bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Bezien dient te worden of het handelen of nalaten van de betrokken bestuurder ten opzichte van de wederpartij van de rechtspersoon in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig was dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (Hoge Raad, 18 februari 2000, NJ 2000, 295 en Hoge Raad,  8 december 2006, , NJ 2006, 659. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in elk geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.

Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt dat leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen (Hoge Raad, 26 juni 2009,  NJ 2009, 418). Van aansprakelijkheid ingevolge de geschetste maatstaf kan bijvoorbeeld sprake zijn indien bewust een toestand wordt bewerkstelligd die betaling van een schuld verhindert, zoals het leeghalen van de vennootschap of indien in het kader van een informele vereffening van de rechtspersoon bepaalde schuldeisers doelbewust niet worden voldaan (selectieve wanbetaling). Ook selectieve betaling van vorderingen en daarmee ongelijke behandeling van schuldeisers  kan tot bestuurdersaansprakelijkheid leiden (HR:2014:829). Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Mate van verwijtbaarheid

De vraag of er van onbehoorlijk bestuur dat leidt tot bestuurdersaansprakelijkheid sprake is moet worden beantwoord naar het moment waarop de desbetreffende bestuurshandelingen werden verricht. Getoetst moet worden of de desbetreffende bestuurshandelingen of nalatigheden op dat moment als onbehoorlijk moeten worden beschouwd. Bij de benadering van deze vraag moet de rechter uiteraard steeds rekening houden met alle omstandigheden van het geval en tot een redelijk en billijk oordeel komen. Van de rechter kan echter niet worden gevraagd dat hij op de stoel van de ondernemer plaats neemt.

Daarnaast moet worden bedacht dat de grens tussen onbehoorlijk bestuur en bestuur dat weliswaar nadelig voor de vennootschap en haar schuldeisers is uitgepakt, doch dat niet als onbehoorlijk bestuur mag worden aangemerkt, niet steeds even gemakkelijk is te trekken. Er is dus als het ware een grijze zone. De erkenning van dit feit mag er echter niet toe leiden dat de toetsing vervlakt en dat alleen in gevallen van uitzonderlijk onbehoorlijk bestuur aansprakelijkheid van de bestuurders wordt aangenomen.

In de term onbehoorlijk moet vooral het element van verwijtbaarheid worden gelezen. Bij onbehoorlijk bestuur gaat het om gedragingen die als schuldige verwaarlozing van de bestuurstaak kunnen worden aangemerkt, en is niet bedoeld de bestuurders een verwijt te maken van fouten, misrekeningen of achteraf beschouwd onjuiste beoordelingen van feiten en omstandigheden die voor het bepalen van het bestuursbeleid van belang zijn. Voor onbehoorlijke taakvervulling is meer nodig, in het bijzonder dat onverantwoordelijk is gehandeld met de wetenschap, objectief te bepalen, dat de schuldeisers daarvan de dupe zouden kunnen worden. Een zodanige taakvervulling is gelijk te stellen met misbruik. Evenwel is er aanleiding om door toevoeging van het woord kennelijk volstrekt duidelijk te maken dat het onbehoorlijke karakter van het handelen of nalaten van het bestuur buiten kijf moet staan en dat er in geval van twijfel geen bestuurdersaansprakelijkheid ontstaat. Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Een redelijk denkend bestuurder

Kortom: een bestuurder heeft zijn taak niet behoorlijk vervuld in de zin van voornoemde wetsbepaling indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op dezelfde wijze gehandeld zou hebben. Niet bedoeld is de bestuurder een verwijt te maken van fouten, misrekeningen of, achteraf beschouwd, onjuiste beoordelingen van feiten en omstandigheden die voor het bepalen van het beleid binnen de onderneming van belang zijn. Voor onbehoorlijke taakvervulling is meer nodig, in het bijzonder dat is gehandeld op een wijze als geen redelijk handelend bestuurder zou hebben gedaan.

Niet elke verwijtbare handeling van een bestuurder leidt dus tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder. Het moet gaan om een voldoende ernstig verwijt, waarmee wordt benadrukt dat de aansprakelijkheid van de bestuurder niet al te lichtvaardig mag worden aangenomen. De lat voor aansprakelijkheid ligt hoog teneinde in het belang van de bestuurde vennootschap al te risicomijdend en defensief gedrag van bestuurders te voorkomen. De hoge aansprakelijkheidsdrempel brengt mee dat terughoudendheid moet worden betracht bij het kwalificeren van het verweten gedrag van de bestuurder als voldoende ernstig.

 Bestuurdersaansprakelijkheid vergelijken met onrechtmatige daad

De Hoge Raad heeft herhaaldelijk geoordeeld dat voor de aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW  is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat de vraag of er sprake is van een ernstig verwijt beoordeeld dient te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De maatstaf voor aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van artikel 2:9 BW, ernstige verwijtbaarheid, ligt hoger dan de schuldmaatstaf in art. 6:162 lid 3 BW. Onrechtmatig handelen (in de zin van art. 6:162 BW) alleen is dus niet voldoende voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, er moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen. Of er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen hangt sterk af van de omstandigheden van het geval en het moment waarop de desbetreffende handelingen werden verricht. In de wetgeschiedenis en literatuur is geen eenduidige definitie te vinden van wat onder ernstig verwijtbaar handelen van een bestuurder kan worden verstaan.

In de literatuur is wel betoogd dat, wanneer het risico van belangenverstrengeling dreigt, de bestuurder een aanmerkelijk kleinere foutmarge toe komt dan normaal het geval, van ernstig onzorgvuldig handelen zal in die gevallen veel sneller sprake zijn dan in gevallen waarin een loyale bestuurder financiële of strategische keuzes maakt in het belang van de vennootschap.(20) Betoogd wordt ook dat in het geval van gedragingen die liggen in het domein van de bestuursvrijheid de rechterlijke toetsing slechts marginaal mag zijn en aansprakelijkheid pas mag worden aangenomen wanneer er sprake is van ernstig bestuurlijk tekortschieten.(21)

De ‘zware’ bewijslast van ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 2:9 BW rust op de rechtspersoon. artikel 2:9 BW Artikel 2:9 BW is op grond van artikel 2:25 BW van dwingend recht en de strenge toerekeningmaatstaf in artikel 2:9 BW kan dus niet door partijen worden uitgesloten of worden aangepast. Deze strenge maatstaf is alleen van toepassing op de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon, de externe aansprakelijkheid van de bestuurder wordt wel beheerst door art. 6:162 BW en de schuldmaatstaf in art. 6:162 lid 3 BW. Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Bestuurdersaansprakelijkheid en beroepsaansprakelijkheid

Ofschoon de tekst van artikel 2:9 BW  zou kunnen doen vermoeden dat de aan te leggen norm overeenstemt met de norm zoals die voor diverse andere beroepsbeoefenaren (makelaars, notarissen) pleegt te worden aangelegd (welke, in grote lijnen, inhoudt dat die beroepsbeoefenaar dient te handelen zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot zou handelen) blijkt uit jurisprudentie dat het gaat bij bestuurders van een onderneming om ernstige verwijtbaarheid, over fouten waarover geen redelijk oordelend en verstandig ondernemer zou kunnen twijfelen. Hierin ligt besloten, enerzijds, dat aperte onkunde een ondernemer die een grove fout maakt niet vrijpleit, anderzijds dat, nu ondernemen nu eenmaal het nemen van risico’s met zich brengt, niet elke fout leidt tot aansprakelijkheid.

Bestuurdersaansprakelijkheid : bestuurder is tevens werknemer

In het geval de bestuurder tevens werknemer is van de vennootschap kan er een samenloop ontstaan van de aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 en 7:661 BW. Uit Hoge Raad, 10 december 1999, NJ 2000, 6 kan worden afgeleid dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de aansprakelijkheid van een bestuurder in zijn hoedanigheid van bestuurder en zijn aansprakelijkheid in de hoedanigheid van werknemer. In zijn hoedanigheid van bestuurder is de maatstaf van ernstige verwijtbaarheid van toepassing en in de hoedanigheid van werknemer de maatstaf opzet of bewuste roekeloosheid. Hieruit kan worden opgemaakt dat de criteria ernstige verwijtbaarheid en opzet of bewuste roekeloosheid niet volledig inwisselbaar zijn. In de literatuur wordt betoogd om in het geval van gedragingen die de bestuurder die tevens werknemer is primair heeft verricht in de hoedanigheid van bestuurder, de weg van artikel 2:9 BW exclusief te volgen, omdat het criterium ernstig verwijt ruimer is dan het enge criterium opzet of bewuste roekeloosheid in artikel 7:661 BW en er geen reden is om de bestuurder die tevens werknemer is te bevoordelen boven de bestuurder die geen werknemer is van de vennootschap door beide wegen open te stellen voor de vennootschap.

Artikel 2:9 BW houdt een norm in voor het handelen van een bestuurder van een rechtspersoon bij de vervulling van de hem opgedragen taak. In de rechtspraak is aangenomen dat aansprakelijkheid wegens schending van die norm slechts bestaat indien de bestuurder van zijn handelen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Artikel 7:661 BW bevat een norm ter zake van de vergoeding van schade die door de werknemer aan de werkgever of aan een derde is toegebracht bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Eerst indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, is hij jegens de werkgever aansprakelijk voor de door hem toegebrachte schade.

De beide bepalingen impliceren dus een beperking van de aansprakelijkheid van de bestuurder respectievelijk werknemer voor schade die zij, kort gezegd, binnen de uitoefening van hun werkzaamheden, hebben toegebracht. De reikwijdte van die bepalingen is evenwel niet beperkt tot vorderingen die zijn gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die voor de bestuurder respectievelijk werknemer voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst. Zij zullen evenzeer toepassing kunnen en moeten vinden indien, onafhankelijk van een dergelijke toerekenbare tekortkoming, sprake is van een onrechtmatige daad die is begaan bij de taakvervulling van de bestuurder respectievelijk bij de uitvoering door de werknemer van de arbeidsovereenkomst. Hetzelfde moet worden aangenomen in het daarvan te onderscheiden geval dat de aan de bestuurder of werknemer verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met die taakvervulling of uitvoering, dat de strekking van de desbetreffende bepaling, zoals artikel 2:9 respectievelijk artikel 7:661 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid verzet.

De beperking van de aansprakelijkheid van bestuurders en werknemers door de strenge toerekeningmaatstaf in de artikelen 2:9 en 7:661 BW is ingegeven door de gedachte dat bestuurders en werknemers beschermd dienen te worden tegen een vergaande aansprakelijkheid naar aanleiding van fouten gemaakt tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden. Hierbij heeft ook de gedachte een rol gespeeld dat deze niet in verhouding kan staan met de beloning die zij ontvangen voor deze werkzaamheden ten behoeve van de werkgever. De wetgever heeft de aansprakelijkheidsmaatstaf in artikel 6:162 lid 3 BW niet van toepassing willen laten zijn in de gevallen waarin de werknemer aansprakelijk wordt gesteld voor schade veroorzaakt bij de uitvoering van de bestuurstaak middels een arbeidsovereenkomst. Stel hier uw vraag over bestuurdersaansprakelijkheid aan onze advocaat.

Handelen in strijd met statuten

In de literatuur wordt vrij algemeen aangenomen dat handelen in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen de bestuurder in beginsel tegenover de rechtspersoon aansprakelijk doet zijn. Die bescherming komt niet goed tot haar recht wanneer in ieder geval waarin een bestuurder zo’n statutaire goedkeuringsbepaling aan zijn laars lapt een discussie zou ontstaan of sprake is van een ernstig verwijt. Staat de schade vast dan ligt daarin besloten dat de handeling voor de vennootschap nadelig is geweest. Het is dan geen grote stap in beginsel te aanvaarden dat een bestuurder die een van zijn kernverplichtingen  zoals handelen overeenkomstig de statuten heeft verzaakt een ernstig verwijt treft door zijn schade veroorzakende handeling.

In Hoge Raad, 29 november 2002, NJ 2003, 455 formuleerde de Hoge Raad het uitgangspunt dat het enkele feit dat een bestuurder heeft gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, als een zwaarwegende omstandigheid moet worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW. Overschrijding van de statutaire bevoegdheid impliceert dus in beginsel een ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW.

Artikel 2:9 BW  gaat ervan uit dat het bestuur van een rechtspersoon als collectief bestuurt. Tenzij er meerdere bestuursorganen zijn, is de bestuurstaak als geheel opgedragen aan alle bestuurders. Dat betekent dat alle bestuurlijke aangelegenheden tot de werkkring van ieder der bestuurders behoort. Als er meerdere bestuurders zijn, zoals in dit geval, is elke bestuurder afzonderlijk gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien er sprake is van een tekortkoming die een ernstig verwijt oplevert en aan ten minste één van de bestuurders te wijten is, dan zijn in beginsel alle bestuurders jegens de rechtspersoon voor de gehele schade hoofdelijk aansprakelijk. De omstandigheid dat een bestuur een onderlinge taakverdeling hanteert, doet niet af aan dit uitgangspunt van collegiaal bestuur, te weten dat het bestuur gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de aan dat bestuur als geheel opgedragen taak.

Een bestuurder kan zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken door zich niet op de hoogte te (laten) stellen van de gang van zaken binnen de vennootschap. Sterker nog; de bestuurder is gehouden om zich te laten informeren door de collega bestuurders (zie onder andere de uitspraak van de Ondernemingskamer van 19 april 2012, ARO 2012, 62). Als die informatie hem stelselmatig onthouden wordt dient de bestuurder daaraan consequenties te verbinden. In lid 2 van artikel 2:9 BW is bepaald dat elke bestuurder verantwoordelijk is voor de algemene gang van zaken en dat elke bestuurder voor het geheel aansprakelijk is ter zake van onbehoorlijk bestuur tenzij er gronden voor disculpatie aanwezig zijn. Disculpatie is alleen mogelijk als de betreffende bestuurder gezien de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Deze criteria zijn dus cumulatief.

Zorgvuldigheidsnorm als bestuurdersaansprakelijkheid?

Bestuurdersaansprakelijkheid is evenwel niet aan de orde in een geval als zich voordeed in het arrest Hoge Raad, 23 november 2012, NJ 2013, 302 (Spaanse Villa). Dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals vermeld in het arrest had het hof immers (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat niet de vennootschap waarvan de betrokkene bestuurder was, maar de betrokkene zelf als bemiddelaar optrad. De toepassing van de verzwaarde maatstaf bestaat in een zodanig geval niet.

Zoals blijkt uit het arrest van 23 november 2012, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige gedragingen van de betrokkene in voorkomend geval in het maatschappelijk verkeer tevens kunnen worden aangemerkt als gedragingen van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, met als gevolg dat ook de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden (Hoge Raad, 6 april 1979, NJ 1980, 34). Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de verzwaarde maatstaf te worden beantwoord.

Lees ook onze blog over bestuurdersaansprakelijkheid. Heeft u een vraag over bestuurdersaansprakelijkheid dan kunt u deze hier stellen aan onze ondernemingsrecht advocaat.