Goed procederen is een kunst. Niet iedere advocaat is daarvoor even geschikt. Wat nodig is zijn een goed juridisch gevoel, een scherp analytisch vermogen, strategisch vernuft en een zekere dosis volharding. En soms ook wat goed geluk.

Kantonzaken

Voor zaken met betrekking tot arbeidsovereenkomsten, huur en huurkoop en geldvorderingen tot een bedrag van € 25.000,–  is de sector kanton van de rechtbank bevoegd. Hier geldt geen verplichte vertegenwoordiging door een advocaat.  Veel partijen zullen echter onderkennen dat voor een juiste behandeling van hun zaak rechtsbijstand door een ter zake kundige advocaat wenselijk is. Men kan zich ook door een niet-advocaat als gemachtigde laten bijstaan.

Een zaak begint met een dagvaarding of een verzoekschrift. De gedaagde mag daarop doorgaans mondeling of schriftelijk antwoorden, waarna meestal een mondelinge behandeling volgt. Bij dagvaardingszaken volgt dan vaak een vonnis. Dat kan een tussenvonnis zijn, wanneer bijvoorbeeld bewijs moet worden geleverd, maar ook een eindvonnis.

Rechtbankzaken

Met betrekking tot geldvorderingen die groter zijn dan € 25.000,– en die geen betrekking hebben op huur, huurkoop of een arbeidsovereenkomst, is de rechtbank bevoegd. Hier geldt wel een verplichte vertegenwoordiging door een advocaat.

Handelszaken beginnen – anders dan bijvoorbeeld de meeste echtscheidingszaken – met een dagvaarding. In de dagvaarding moet zo uitgebreid mogelijk het gehele geschil tussen partijen uit de doeken worden gedaan. Voor zover het verweer van de gedaagde al bekend is, moet dit in de dagvaarding worden weergegeven, alsook een inhoudelijke reactie op dit verweer. Bewijsstukken waarop de eisende partij zich wil beroepen, moeten al zoveel mogelijk bij dagvaarding worden overgelegd. De eiser moet ook de getuigen noemen die hij naar voren wil brengen, als hij bepaalde feiten nader moet bewijzen.

Namens de gedaagde stelt zich op de eerst dienende rechtsdag een advocaat. Deze krijgt standaard een uitstel van zes weken voor het nemen van een zogeheten conclusie van antwoord. Verder uitstel hiervoor kan onder bepaalde voorwaarden worden verkregen.

De gedaagde kan in dezelfde procedure een tegenvordering instellen. Dat gebeurt doorgaans tegelijkertijd met het indienen van de conclusie van antwoord bij conclusie van eis in reconventie.

Na de conclusie van antwoord volgt meestal een terechtzitting, die in rechtbankprocedures comparitie van partijen wordt genoemd. Het doel van een dergelijke zitting is om de rechter de gelegenheid te bieden, op bepaalde punten nadere informatie te vragen. Tevens kan worden gesproken over de vraag, welke partij van bepaalde feiten de bewijslast draagt en hoe deze partij denkt, het bewijs van die feiten te gaan leveren. Tot slot kan deze zitting gebruikt worden om te trachten, al dan niet  onder leiding van de rechter een schikking te bereiken.

Lukt dat niet, dan kan de rechtbank een vonnis wijzen. Soms krijgen partijen nog de gelegenheid voor een nadere schriftelijke reactie. Soms wordt aan de partijen nog de gelegenheid geboden, op een latere zitting een pleidooi te houden.

Tot slot wordt dan een vonnis gewezen. Dit kan een tussenvonnis zijn, met name als er nog bewijs moet worden geleverd door getuigen of deskundigen, of een eindvonnis.

Hoger beroep

Van een vonnis bij de kantonrechter en de rechtbank kan men bij het gerechtshof in hoger beroep. Voor geldvorderingen geldt wel een appèlgrens. Voor zaken met een geldvordering c.q. met een belang onder € 1.750,– is geen hoger beroep mogelijk. De termijn voor hoger beroep is drie maanden na de datum van het vonnis voor gewone zaken. Voor kort gedingzaken geldt een appèltermijn van vier weken.

In hoger beroep geldt een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat.

Bij memorie van grieven kan men zijn bezwaren tegen het vonnis kenbaar maken. De wederpartij – in hoger beroep geïntimeerde geheten – mag daarop bij memorie van antwoord reageren. Daarna kan er een comparitie van partijen worden bepaald. Ook kan er door partijen pleidooi worden gevraagd. Daarna volgt doorgaans een uitspraak. Bij het gerechtshof heet zo’n uitspraak arrest.

Als de wederpartij het zelf ook niet eens is met het vonnis, kan deze op zijn beurt bij memorie van antwoord ook zijn bezwaren hiertegen naar voren brengen. Dat gebeurt bij memorie van grieven in het incidenteel appèl.

Het gerechtshof is de hoogste feitenrechter in Nederland. Van een arrest van het gerechtshof kan men alleen nog in cassatie komen bij de Hoge Raad wegens strijd met het recht of verzuim van vormen. De cassatietermijn behelst eveneens drie maanden.

Hoger beroep en cassatie hebben schorsende werking. Dat wil zeggen dat een vonnis of arrest niet ten uitvoer mag worden gelegd als daartegen tijdig hoger beroep of cassatie is ingesteld. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in het geval dat een uitspraak uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. In dat geval heeft een rechtsmiddel geen schorsende werking. In de praktijk wordt overigens een vonnis in verreweg de meeste gevallen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Cassatie

Tegen uitspraken die in de hoogste feitelijke instantie zijn gedaan, kan cassatie worden ingesteld. Partijen kunnen daarnaast ook overeenkomen om één feitelijke instantie over te slaan en direct na de uitspraak in de eerste instantie cassatie in te stellen.  De cassatietermijn behelst drie maanden na de datum waarop de laatste uitspraak is gedaan. De Hoge Raad gaat bij de beoordeling van het cassatieberoep uit van de feiten zoals deze uit de processtukken in de feitelijke instantie(s) naar voren komen en van de feiten zoals door de rechter in de laatste feitelijke instantie zijn vastgesteld. De Hoge Raad oordeelt dan ook niet over de feiten; hij beoordeelt slechts of de uitspraak waartegen het cassatieberoep  is ingesteld, voldoende duidelijk gemotiveerd is, in overeenstemming met de geldende vormvoorschriften en in overeenstemming met het geldende recht.

Kort geding

In zaken met een spoedeisend belang kan men in kort geding een voorlopige voorziening vragen.  Uitspraken van een kort gedingrechter hebben in beginsel geen definitief karakter.

Toch eindigen veel zaken al direct na een kort geding. Dat heeft er vooral mee te maken dat veel voorzieningenrechters in kort geding uitspraken doen die toch zo vergaand zijn dat ze van beslissende betekenis zijn voor de uitkomst van het geschil tussen partijen. Bij veel rechtbanken worden in kort geding ook geldvorderingen toegewezen, wanneer de rechter van oordeel is dat de vordering voldoende duidelijk is, de kans zeer groot is dat deze ook in een gewone procedure wordt toegewezen en ook het restitutierisico gering is. Ook ontruimingen van onroerende zaken worden vaak in kort geding toegewezen.

De gedaagde partij mag in persoon verschijnen: deze hoeft zich in kort geding niet door een advocaat te laten vertegenwoordigen. Ook hier geldt dat het vaak wel raadzaam is om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen.

Voor een behandeling in kort geding moeten door een advocaat van de eisende partij een datum en tijdstip worden aangevraagd. Als de wederpartij al een advocaat heeft, moeten diens verhinderdata worden gevraagd. Doorgaans wordt  10 – 14 dagen na de behandeling een uitspraak gedaan. In zaken met meer spoed kan sneller uitspraak worden gedaan, in een enkel geval zelfs direct na de mondelinge behandeling.

In kort geding-zaken geldt een termijn voor hoger beroep van vier weken.

Conservatoir beslag

In Nederland bestaat een in internationaal verband tamelijk unieke mogelijkheid om relatief simpel voorafgaand aan of tijdens een gerechtelijke procedure door middel van conservatoir beslag het verhaal van zijn vordering veilig te stellen.

Beslag is mogelijk op bijna alle denkbare vermogensobjecten: onder meer op roerende zaken – waaronder schepen en vliegtuigen – en onroerende zaken, aandelen in een vennootschap en vorderingen van de schuldenaar op derden. Daarmee vormt een conservatoir beslag in Nederland een probaat middel om al in een vroeg stadium inzicht te krijgen in de bestaande verhaalsmogelijkheden tegenover de desbetreffende schuldenaar en deze veilig te stellen.

Beslag is niet alleen mogelijk wanneer een van de betrokken partijen in Nederland gevestigd is, maar ook indien de schuldenaar vermogensobjecten in Nederland heeft. Dat kan een vordering zijn van de in het buitenland gevestigde schuldenaar op een Nederlandse afnemer. Zo zou iedereen die een vordering op zijn wederpartij heeft, waar ook ter wereld, zich dienen af te vragen of deze wederpartij wellicht een vordering van enig belang  heeft op een in Nederland gevestigde derde.

Indien men onder een derde beslag legt, treft men daarmee niet alleen de op dat moment opeisbare vorderingen van de desbetreffende schuldenaar op die derde, maar ook toekomstige vorderingen die voortvloeien uit een op het moment van beslag reeds bestaande rechtsverhouding.

Door het beslag onder een derde worden alle vorderingen van de schuldenaar op dez3e derde, zowel de reeds opeisbare vorderingen als vorderingen die nadien ontstaan uit een op dat moment al bestaande rechtsverhouding, onder het beslag. Niet bepalend is voor welk bedrag men beslag mag leggen. En beslaglegger moet namelijk de executieopbrengst delen met andere schuldeisers die beslag gelegd hebben en legt praktisch gesproken ook voor die latere beslagleggers beslag, een schuldenaar die constateert dat de getroffen vordering veel groter is dan het bedrag waarvoor beslag gelegd wordt, doet er dan ook verstandig aan om vervangende zekerheid in de vorm van een bankgarantie te bieden. Daardoor wordt het beslag weer opgeheven en kan de schuldenaar weer vrijelijk over de desbetreffende vordering beschikken.

Bij een beslag onder een bank ligt dat iets gecompliceerder. De rechtsverhouding tussen de bank en de schuldenaar ten laste van wie met beslag legt onder de bank, vindt veelal haar neerslag in een bankrekening, die een rekening courantverhouding tussen de schuldenaar en de bank weerspiegelt. Deze rekening courantverhouding is doorgaans niet de resultante van slechts één rechtsverhouding tussen de rekeninghouder en de bank, maar van zeer veel verschillende rechtsverhoudingen, zowel die tussen de bank en haar rekeninghouder als die van de rekeninghouder met diens debiteuren en crediteuren. Als consequentie hiervan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beslag onder een bank alleen het saldo op het moment van beslaglegging treft, en niet de bedragen die nadien worden afgeschreven. De bank zal daarom doorgaans een eventueel positief saldo op de bankrekening ten tijde van beslaglegging overboeken naar een geblokkeerde tussenrekening, zodat het betalingsverkeer nadien weer normaal via de getroffen bankrekening kan plaatsvinden.

Voor een conservatoir beslag dient men een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van de rechtbank in te dienen. In het verzoekschrift zet men de gronden van de vordering en de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden uiteen. Uit de overgelegde stukken dient te blijken dat de schuldenaar in verzuim is en niet binnen een door de eiser gestelde redelijke termijn aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Indien voldoende aannemelijk is dat de vordering bestaat, wordt normaal gesproken verlof tot beslaglegging verleend, zonder dat de wederpartij eerst gehoorde wordt. Dat is slechts anders in het geval van een voorgenomen loonbeslag; bij een dergelijk beslag wordt de wederpartij eerst gehoord, alvorens een beslissing wordt genomen ten aanzien van het verzochte verlof tot beslaglegging.

Als er verlof tot beslaglegging wordt verleend voorafgaand aan het instellen van de procedure die moet leiden tot toewijzing van de gepretendeerde vordering, wordt daaraan een termijn verbonden voor het instellen van de hoofdvordering. Dat kan een bodemprocedure in Nederland zijn, maar ook een arbitrageprocedure, een kort geding of een procedure in het buitenland. Het kan goed zijn dat de voorzieningenrechter wel bevoegd is om te oordelen over het verzoek tot beslaglegging, maar niet bevoegd is om van de vordering zelf kennis te nemen.

Indien men getroffen wordt door een beslag, kan men dit langs twee wegen laten opheffen. De eerste manier is het stellen van vervangende zekerheid. Indien voldoende vervangende zekerheid wordt gesteld, heft de beslagleggende partij doorgaans vrijwillig het beslag op. De meest gebruikelijke zekerheid is een bankgarantie voor het bedrag, waarvoor verlof tot beslaglegging is verleend. De voorzieningen rechter zal doorgaans beslag toestaan voor een bedrag gelijk aan de gestelde hoofdsom, vermeerder met een opslag van ruwweg 20% voor rente en kosten.

De tweede manier is het voeren van een kort geding tot opheffing van het beslag. Daartoe dient men summierlijk aan te tonen dat de vordering waarvoor beslag is gelegd, ondeugdelijk is. dat valt in de praktijk lang niet altijd mee, zeker ook omdat in kort geding de mogelijkheden om bewijs te leveren, zeer beperkt zijn.

Als in de hoofdzaak de vordering geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen en de uitspraak wordt betekend, verandert het beslag in een executoriaal beslag. Gegeven het feit dat de meeste vonnissen in Nederland uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, waardoor een eventueel hoger beroep geen schorsende werking heeft, betekent dit dat men het vonnis nadien vrij eenvoudig kan executeren, als het conservatoire beslag inderdaad voldoende vermogen heeft getroffen.

Een belangrijke toegevoegde waarde van beslaglegging in Nederland is dat door beslaglegging de Nederlandse rechter bevoegd wordt in gevallen, waarin deze anders niet bevoegd zou zijn. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat er geen andere weg is om een executoriale titel te verkrijgen. Partijen die anders hun vordering op een wederpartij wegens ontbreken van verhaalsmogelijkheden elders of vanwege het ontbreken van een executieverdrag met het land van de wederpartij niet zouden kunnen verhalen, kunnen door beslaglegging en een daarop volgende procedure alsnog hun rechten in Nederland effectueren.

Wel dient men te beseffen dat men de executieopbrengst van een beslagen goed dient te delen met eventuele andere beslagleggers en zakelijk gerechtigden (pand- en hypotheekhouders). Wat dat betreft is het een groot voordeel als ter opheffing van het beslag een bankgarantie wordt gesteld. Deze geeft een rechtstreekse aanspraak op de bank tot ten hoogste het gegarandeerde bedrag. Daarbij heeft men geen last van andere schuldeisers. Bij de gangbare modellen voor een bankgarantie behoudt men zelfs een aanspraak op de bank als de schuldenaar in staat van faillissement geraakt.

Proceskosten

De verliezende partij wordt doorgaans in de proceskosten van de andere partij veroordeeld. Voor de kosten van rechtsbijstand gelden forfaitaire bedragen, die de werkelijke kosten meestal slechts gedeeltelijk dekken.

In zaken met betrekking tot intellectuele eigendom (o.m. auteursrecht, merkenrecht, modellenrecht, octrooirecht) wordt de verliezende partij echter in beginsel veroordeeld tot betaling van de volledige kosten van rechtsbijstand.

Griffierechten

Wie procedeert bij een gerecht in Nederland, is in beginsel griffierecht verschuldigd volgens een vaste staffel. Het tarief is lager voor natuurlijke personen dan voor rechtspersonen en onvermogenden kunnen een (gedeeltelijke) vrijstelling krijgen. Gedaagde partijen in kantongerechtzaken betalen geen griffierecht.

Zodra men een zaak aanbrengt of men zich als gedaagde partij stelt of laat vertegenwoordigen, is men griffierecht verschuldigd. Het gerecht waar de zaak aanhangig is, stelt een termijn waarbinnen het griffierecht betaald dient te worden. Indien de desbetreffende partij niet tijdig betaalt, loopt deze het risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als een gedaagde zich wel stelt of laat vertegenwoordigen, maar niet tijdig het verschuldigde griffierecht betaalt, zal de vordering van de eiser doorgaans worden toegewezen, als de formaliteiten in acht zijn genomen en de eis de rechter niet onredelijk of ongegrond voorkomt.